Terugdenkend aan mijn wortels zie ik alleen
maar die stomende koolraap voor me
op tafel, een geur als een riool
op een afstand, het oranje ervan
onderdanig afgezwakt; mijn vader, zijn ellebogen
betegeld met grijs-witte korst.
Mijn opa handelde in karrepaarden,
in die tijd nog geenszins een profitable business.
Door de lattenbodem van zijn sjees
zag ik baksteen, grint, kinderhoofdjes
en opgelapt asfalt passeren. ‘Kijk voor je,
joch,’ spoorde hij me aan. ‘Aan de overkant.
Is dat brouwerspaard geen pracht?’
Haar, fel oranje; schichtig als elke kneus, bleef
ik krampachtig bukken. Maar hoezeer wat onder
mij gebeurde mij ook bezig hield
ik drong nooit tot grond of wortels door. Nee,
ik verloor mijzelf in dit, in mijn kinderogen
verbijsterend visioen van een totaal geplaveide Aarde, al
die lapjes voor het bloeden
gearrangeerd in een oneindig gevarieerd patroon.
© 1999
Henk Van Kerkwijk / De Gekooide Roos