Zegt ze kaas, neem wat kaas, je mond ruikt
zwaar
naar oude kauwgum, zegt ze mint van overzee,
de eiken tafel deugt nog steeds. In een hoek
staan dode varens.
Een avond God, dat is haar wens, en zijn
bestaan, maar dat is idem; krijt op stenen
hoorbaar krassen, waterkersen in het zand.
God zeg ik, dat is een biertje, ijskoud
witschuim in de hitte, je drinkt het niet,
maar je voedt het, wie aan dorst lijdt,
pakt het zout.
Ze houdt van mij, ze zegt en
liefde is dit houden, wat ik ervan zeggen
moet. Ik ga naar bed, we zijn moe.
© 2000
Danny Degenaar / De Gekooide Roos