Wat zijn relatie tot de literaire kritiek betreft heeft Hugo Claus (geboren in 1929) ooit de heel kenmerkende uitspraak gelanceerd:'Wat bekommert zich de leeuw om de vlooien in zijn vacht'. Die zin doet dienst als titel van een bundel beschouwingen over het oeuvre van Hugo Claus, de onbetwiste meester van de Vlaamse letteren na 1945, met als ondertitel: 'Vijftig jaar beschouwing in citaten, tekeningen en overzichten'. Redacteurs van de bundel waren Georges Wildemeersch en Gwennie Debergh, de uitgever Peeters te Leuven (1999, 158 blz.). Het boek bevat ook een aantal leuke tekeningen uit kranten en weekbladen, met meestal die karakteristieke kop van 'keizer Claus' als onderwerp. Na een carrière van een halve eeuw (Claus schreef zijn debuutroman De Metsiers al vóór 1950) een leuk eerbetoon, zeer leerrijk bovendien. Er had meer pertinente kritiek in gekund, maar het is al bij al een welverdiende eremedaille op de kraag van de Meester. Hij zegt wel dat hij niets geeft om de luizen in zijn pels, maar deze eerbetuigingen waardeert hij wel, zeker weten. Tenslotte hebben de critici toch thuis en in den vreemde zijn faam ondersteund en verspreid, en dat soort lezers zijn toch welkom geweest op zijn pad naar erkenning en roem.
Hij is een allround schrijver die ongeveer alle literaire genres beoefend heeft. In zijn jonge jaren schreef hij zelfs kritische essays. Bekend is zijn essay over
Karel Appel painter, een beschouwing over een van zijn kompanen in de Cobra-groep in Parijs, waar zijn talent werd geschoold in de klas van het modernisme. Hij brak in de jaren 1950 door met poëzie, romans en weldra ook toneel. Hij ging toneel regisseren, schreef scenario's voor films, maakte zelf een paar films en stelde zijn schilderwerk ten toon, collectief en individueel. Kortom, een duivel-doet-al, veelzijdig getalenteerd en alvast in de drie belangrijkste literaire genres (poëzie, roman, toneel) een van de succesrijkste auteurs van de Nederlandse letterkunde na de Tweede Wereldoorlog. Hij rijfde ongeveer alle denkbare literaire prijzen in de Nederlanden binnen; voor poëzie, roman, toneel, voor zijn carrière, incluis de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren, die maar om de zes jaar aan een schrijver uit Vlaanderen wordt toegekend. Hij monopoliseerde als het ware de Vijfjaarlijkse (later Driejaarlijkse) Staatsprijs voor Drama in Vlaanderen. Geen ander Nederlandstalig auteur is erin geslaagd om zoveel toneelstukken van zijn hand in een vreemde taal te laten opvoeren. Hij is werkelijk hét exportproduct van de Nederlandse dramaturgie. Toen in 1998 in Stellenbosch een Vlaams-Zuid-Afrikaanse Week werd georganiseerd, werd ook een toneelstuk uit Vlaanderen in het Afrikaans opgevoerd. Jawel, De bruid in de morgen.
De Nobelprijs ontbreekt nog op zijn palmares. Haalt hij die nog? Jaar voor jaar verschijnt in onze kranten in september het bericht dat Hugo Claus op de '
short list' van kandidaten staat, maar klopt dat wel? Hij wordt alvast door officiële instanties uit Vlaanderen, o.m. door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde uit Gent, telkens voorgedragen. Een vertaling naar het Zweeds zal in 2000 ook weer niet ontbreken en er zal wel weer ergens een symposium rond de Vlaamse literatuur georganiseerd worden in Stockholm of Göteborg of zo, met Hugo Claus himself op het podium. Zal het toch eens lukken? Maurice Maeterlinck (in 1911) is tot dusver de enige Belg die die eer genoot...
Het boek over de luizen en de vacht biedt essays over de dichter, de romanschrijver, de dramaturg, meestal in een chronologisch geordend overzicht en met uitvoerige en grondige verwijzingen naar de literaire kritiek in die onderscheiden domeinen. Zeer leerrijk is het overzicht van uitspraken van hemzelf over wat de kritiek voor hem betekent. Hij heeft er een handje van weg om zich van de kritiek (meer nog: van critici) te distantiëren. Zeer zelden krijgt hij een positieve reactie ten aanzien van een criticus over zijn lippen. Dat hoeft hij als auteur overigens ook niet te doen. Maar doorlopend komt zijn houding hautain en neerbuigend over. Hij kan zich die superieure afstandelijkheid veroorloven. Zijn niveau staat buiten kijf, het respons van de lezer logenstaft depreciërende kritische bedenkingen van een Meneer Zo en Zo, die Claus zelf dan wel in het verdomhoekje zal duwen als een lompe, jaloerse Beotiër. Wat zou de koning der dieren zich bekommeren om dergelijke luizen in zijn pels? Die opzichtige cultivering van zijn onaanraakbaarheid behoort nu eenmaal tot zijn imago, en hij presteert grandioos in die rol. Claus zelf is een spektakel, hij weet dat, hij cultiveert die zijde van zijn onmiskenbare talent. Dat soort Claus komt in dit boek op menige bladzijde naar voren. De reeks citaten van hemzelf over de kritiek spreekt boekdelen.
Er blijft nog veel te doen in de Claus-studie, zo blijkt uit dit boek, maar de hier gebundelde essays leveren stimulerende stof voor verder onderzoek. Vanzelfsprekend worden hier ook de stereotype thema's van de Claus-studie weer eens opgevoerd, in het bijzonder de oedipale mythe die waarschijnlijk heel diep en heel authentiek zijn themathiek bepaalt. Daarnaast heeft het onderzoek van de intertextualiteit in Claus' oeuvre al heel wat verreikende inzichten opgeleverd. Claus is '
a writer's writer' bij uitnemendheid, al van bij zijn debuut als romanschrijver met de Metsiers, dat zo schatplichtig is aan William Faulkner (evenals aan Erskine Caldwell), in het bijzonder aan
As I Lay Dying. Hij is een schoolvoorbeeld van een autodidact, die overigens niet veel moet weten van academisch literatuuronderzoek dat allerlei leggers en citaten en referenties en tekstverwerkingsprocedures gaat uitpluizen, maar hij is een van de meest erudiete auteurs uit de Nederlandse letterkunde van de laaste halve eeuw. Hij is onze meest geleerde én getalenteerde tekstverwerker, die de meest verscheiden materialen zeer deskundig naar zijn hand gezet heeft. De groten uit het literaire verleden, van Sofokles over Shakespeare tot Faulkner, heeft hij als vlooien in zijn vacht geassimileerd.
Het meest kritische opstel in de bundel werd geschreven door Jaak van Schoor en Christel Stalpaert over Claus' toneelproducties. Claus zelf verklaarde in een interview voor de boekenbijlage van het dagblad De Morgen van 15 december 1999: 'Mijn theatercarrière beschouw ik als mislukt'. Hij schreef immers niet alleen stukken, maar regisseerde ook en droomde er zelfs van theaterdirecteur te worden. Een paar stukken gingen als een flop de mist in. Nochtans is die uitspraak over zijn mislukte theatercarrière weer eens een voorbeeld van een typisch Claus-overstatement. Hij weet best dat hij dé theaterauteur uit onze letteren is, wat bepaalde vlooien daar ook over gezegd mogen hebben. Die sector van zijn oeuvre zou ook wat intenser onderzocht mogen worden, en liefst dan met kritische afstandelijkheid. Die benadering had ik graag wat meer in deze bundel essays aangetroffen. Wie niet braafweg alles naar de zin van de Meester opvangt en weerspiegelt in zijn kritisch rapport, word nogal vlug door de Clausfans als 'dissident' buiten spel gezet. Maar zijn vlooien er ook niet voor geschapen om af en toe een in een pels te prikken?
Hugo Claus "Wat bekommert zich de leeuw om de vlooien in zijn vacht"
Vijftig jaar beschouwing in citaten, tekeningen en overzichten.
Onder redactie van Georges Wildemeersch en Gwennie Debergh.
ISBN 90-429-0769-X
1999, Uitgeverij Peeters, Bondgenotenlaan 153, B-3000 Leuven
Uitgave in samenwerking met het Studie- en
Documentatiecentrum Hugo Claus. - Met bibliografie.
© 2000
Marcel Janssens / De Gekooide Roos