Jan Vos GIFTIGE BUIT. De jacht op een oud Engels sonnet
Met Sir Thomas Wyatt (1503-1542) zou ik wel eens een hartig woordje willen spreken. Al 25 jaar zit er van hem in mijn hoofd een sonnet. Het was destijds liefde op het eerste gezicht. Die herkenbare tragiek. Die oude taal, die heldere woorden. Dat gemak waarmee 450 jaren werden overbrugd. Maar bij nader inzien raakte de tekst in nevelen gehuld. Nevelen die maar niet wilden optrekken. In arren moede ben ik het gedicht uiteindelijk gaan vertalen, in de hoop er weer greep op te krijgen. Maar laat ik bij het begin beginnen.
Wyatt leefde in een bewogen tijd, gedomineerd door een koning die nog altijd sterk tot de verbeelding spreekt van geleerden en soapkijkers. Hendrik VIII was 17 jaar oud toen hij in 1509 de Engelse troon besteeg. De eerste tien jaar van zijn regering deed hij zich voornamelijk kennen als beoefenaar en bevorderaar van kunsten en wetenschappen. Zo beschikken we over een aantal niet onverdienstelijke liederen van zijn hand. Maar nadat Hendrik was begonnen zijn koningschap serieus te nemen, ontwikkelde hij zich tot een eigenzinnige en wrede tiran.
In 1534 stichtte hij de Anglicaanse kerk, ten koste van de Rooms-katholieke. Hij stelde zichzelf aan als kerkleider en werd daarmee behalve staatshoofd ook een soort Engelse paus. Overigens zonder te willen geloven aan het celibaat. Integendeel, hij trouwde zes keer. Zijn tweede vrouw was de schone Anna Boleyn. Zij was de aanleiding tot de breuk met Rome. Om met haar te kunnen trouwen moest Hendriks eerste (kinderloze) huwelijk ongeldig worden verklaard. Rome weigerde daaraan medewerking te verlenen. In de politieke verwikkelingen die hierop volgden eindigde Thomas More, humanist, staatsman en schrijver van Utopia op het schavot.
Wyatt was nauw verbonden met het Engelse hof en vervulde diplomatieke functies in Italië, Frankrijk en Spanje. Tussendoor zat hij een paar keer gevangen in de Tower. Dat had politieke dan wel erotische achtergronden; mogelijk waren die in Engeland ook toen al nauw verwant. In 1536 zat hij om politieke redenen vast in de Bell Tower en was van achter de tralies waarschijnlijk getuige van de terechtstelling van Anna Boleyn, op 19 mei. Hendrik liet haar onthoofden na haar te hebben laten veroordelen voor overspel en incest. Wyatt schreef:
The bell tower showed me such sight That in my head sticks day and night.
uit: Who list his wealth and ease retain…
Anna en hij waren geliefden geweest. Tot wanneer is niet duidelijk.
Een van Wyatts literaire wapenfeiten is dat hij het sonnet in Engeland heeft geïntroduceerd. Het sonnet dat in mijn hoofd is blijven steken brengt, zo wordt aangenomen, zijn gevoelens voor Anna onder woorden, nadat ze door haar huwelijk met de koning onbereikbaar is geworden. Hij gebruikt een voor erotische aangelegenheden beproefde metafoor: de jacht. De ik van het sonnet heeft een tip voor wie wil jagen: hij weet een prachtige hinde. Zelf pakt hij het niet meer, het lukt toch niet en hij valt bijna flauw van vermoeidheid. Na de volta, het keerpunt in het sonnet, trekt hij de tip in. Ook voor anderen zou de jacht vergeefs zijn. De hinde draagt om haar hals een band met de Latijnse tekst Noli me tangere, ’raak mij niet aan’. Ze is het eigendom van iemand met wie het kwaad kersen eten is.
Whoso list to hunt, I know where is an hind,
But as for me, hélas, I may no more.
The vain travail hath wearied me so sore,
I am of them that farthest cometh behind.
Yet may I by no means my wearied mind
Draw from the deer, but as she fleeth afore
Fainting I follow. I leave off therefore,
Sithens in a net I seek to hold the wind.
Who list her hunt, I put him out of doubt,
As well as I may spend his time in vain.
And graven with diamonds in letters plain
There is written, her fair neck round about:
Noli me tangere, for Caesar‘s I am,
And wild for to hold, though I seem tame.
Dit is een van de eerste Engelse sonnetten, maar nog niet wat gewoonlijk wordt verstaan onder een Engels sonnet. De kwatrijnen rijmen omarmend in plaats van gekruist en Wyatt gebruikt in het octaaf maar twee rijmklanken in plaats van vier. Hij staat dus nog dicht bij zijn Italiaanse bronnen, al past hij al wel de kenmerkende opbouw van het Engelse sonnet toe met drie kwatrijnen en een final couplet (twee rijmende slotregels).
Dat de vorm primitief is, heeft zijn charme. Maar dat het betoog rammelt, is vreemd voor een ontwikkeld en subtiel man als Wyatt, de hoveling en diplomaat. De hinde is, zo constateert de ik, hem te snel af, dus mag iemand anders haar buitmaken. Maar wie die uitdaging wil aangaan, wordt meteen uit de droom geholpen. Hij kan zijn vingers maar beter niet aan haar branden, want ze behoort toe aan iemand anders en dat is niet de eerste de beste.
Er zijn meer tegenstrijdigheden. Het is onduidelijk of het de behendigheid van de hinde is dan wel de status van haar eigenaar die de jacht vergalt. En de hinde is, zacht uitgedrukt, wispelturig: het ene ogenblik is ze op de vlucht en het andere zo dichtbij dat je de tekst op haar halsband kan lezen en haar kan horen zeggen dat ze tam lijkt.
Begrijp me niet verkeerd, ik weet best dat poëzie de feiten zonodig opoffert aan de emotie en daarmee mooie effecten kan bereiken:
Het waren twee coninckskinderen,
Si hadden malcander so lief,
Si conden bi malcander niet comen,
Het water was veel te diep.
Hoe diep? Stel vijftig meter en je kunt niet zwemmen. Wat maakt dat uit als het water een meter breed is? En toch moet het hier ’diep’ zijn.
Maar Wyatt maakt er een potje van. Zijn tegenstrijdigheden strelen niet, maar strijken tegen de haren in. Het vertalen van het sonnet bracht niet de gehoopte opheldering. Het gerammel werd niet ontzenuwd maar bevestigd. Het is te gemakkelijk dat af te doen met de constatering dat liefde en logica elkaar nu eenmaal slecht verdragen. In die open deur voorziet het gedicht trouwens - tussen het voornemen en het onvermogen van de ik de hinde op te geven. Hij weet dat de jacht vergeefs is en gaat er toch mee door.
Hetzelfde geldt voor mij. Hoewel er voor de tegenstrijdigheden van het sonnet geen overtuigende verklaringen zijn, blijf ik daar toch naar zoeken. Waarom? Omdat ik die mooie kennismaking van 25 jaar geleden wil redden? Of is het mij er intussen alleen maar om te doen alle verklaringen te weerleggen? Omdat de jacht leuker is dan de buit?
Dat laatste principe wordt trouwens ook met het sonnet zelf in verband gebracht. In de middeleeuwen (toen Wyatt leefde net voorbij) is een dappere poging ondernomen de jacht te rekken door af te zien van de buit. Die poging heet ’de hoofse liefde’. In zijn beroemde werk Herfsttij der Middeleeuwen wijdt Johan Huizinga er een hoofdstuk aan. De hoofse liefde houdt in dat een man een geheime liefde koestert voor een onbereikbare, gebonden vrouw. ’Steeds herhaalt hij zijn klachten over haar afwijzing, maar tevens ervaart hij dat de beproevingen die hij ondergaat, hoofse deugden als zelfbeheersing, edelmoedigheid, mildheid en reinheid in hem aankweken. De hoofse liefde beteugelt de passie, en stileert het bestaan tot een schoon geheel van vormen.’ (Encarta Winkler Prins 2000).
Er is iets voor te zeggen dat Wyatt zo gulzig in zijn beproevingen zwelgt dat hij de samenhang der dingen uit het oog verliest. Is dat de dichter in hem, die wanhopig verlangt naar een ’ouderwetse’ hoofse liefde? Of is het de gelouterde hoveling, de gewiekste diplomaat, die met alle schakeringen tegelijk de suggestie van een hoofse liefde wil wekken? Om met overkill de koning zand in de ogen te strooien en zodoende zijn verhouding met Anna in het geheim te kunnen voortzetten? Heeft de koning van Whoso list to hunt kennis genomen?
Misschien zou een gesprekje met Hendrik VIII in plaats van met Sir Thomas meer zinnige informatie opleveren over de ongerijmdheden van het sonnet. In afwachting daarvan is dit mijn ongetemde vertaling.
Wie jagen wil: geen hinde is zo mooi
Als zij. En ik, helaas, ik kan niet meer.
Deze ijdele bezigheid mat me af, zozeer
Dat ik de achterste gelederen tooi.
Toch laat mijn hart de felbegeerde prooi
Niet los en, waar zij vlucht, daar volg ik weer,
Halfdood. Dit is dan ook de laatste keer
Dat ’k tracht de wind te vangen in een kooi.
Wie op haar jaagt, is trouwens evenals
Ikzelf gedoemd te bijten in het zand.
Het staat er duidelijk, in diaman-
ten letters, rond haar welgevormde hals:
Beroer mij niet — des Keizers is mijn huid;
Ik lijk wel tam, maar ben giftige buit.
Er bestaat voor Sir Thomas Wyatt een prachtige internet-site (geluid aanzetten!), waarop behalve zijn biografie en werken drie portretten te vinden zijn.
En deze verwijzing leidt naar een beschouwing over Whoso list to hunt

Over Jan Vos

Jan H. Vos (Haarlem, 1952) onderwees jarenlang Engels en is nu alweer jarenlang personeelsfunctionaris bij een Japanse autofabrikant. Hij schrijft spaar- en langzaam gedichten en korte verhalen.
Werk van hem verscheen in Hard Gras van september 1999 en in Das grosse Umweltliederbuch in 1994.