— Ik wilde niet, zuchtte de man in de leunstoel.
— Wat voelde je daarbij, drong de man achter het bureau zachtjes aan.
Het was even stil. De late middagzon kwam met moeite door de muur van luxaflex
en vitrage. Dertig verdiepingen tussen grond en plaats van handeling dempten
de geluiden van de desondanks aanwezige stad. Een bureau verdeelde de ruime
plaats van handeling in een overzichtelijke spreekuurconstellatie, met één
persoon voor en één persoon achter hetzelfde bureau. De man achter het bureau
had het resterende late middaglicht in de rug en blikte over zijn
werklandschap op een nog jonge man in een leunstoel van het model
bleekgroen/balpoot.
Deze dacht lang na over de hem zojuist gestelde vraag. Hij vouwde en wreef
zijn vingers, keek naar boven, links en rechts en tenslotte weer naar zijn
tegenbelichte gesprekspartner.
— Alsof ik iets zou moeten doen, wat ik niet wilde. Daarom heb ik het ook niet
gedaan.
Stolle, een therapeut van middelbare leeftijd, keek op zijn horloge en draaide
zich om naar het raam. Tevreden stelde hij vast dat het licht gelijk liep met
zijn horloge. Hij draaide terug naar zijn cliënt en jongleerde een verchroomde
pen van een onbestemd merk tussen zijn vingers. Plotseling liet hij de pen
vallen en nog voor de echo‘s van de aldus verbroken stilte rust hadden
gevonden liet hij een vraag op de man in de leunstoel los.
— Had je het gevoel, dat er iets verkeerd was?
— Verkeerd, verkeerd, wat is verkeerd?
— Dissonant, foutief, niet in overeenstemming met je verwachtingspatroon.
— Dat is geen antwoord op mijn vraag, antwoordde Regtuit, want zo heette de
man in de leunstoel.
— Ik ben niet hier om jouw vragen te beantwoorden, zei de therapeut zachtjes
maar met gepaste nadruk. Ik ben hier om jou te helpen je eigen vragen te
beantwoorden.
— Het zijn niet mijn vragen. Ik ben gestuurd...
Regtuit verviel in stilzwijgen. De geluiden van buiten bereikten een bijna
herkenbaar niveau. De therapeut stond op en drentelde door de kamer. Hij bleef
voor een raam staan en verstelde de invalshoek van de luxaflex enige keren,
gefascineerd door de maakbaarheid van de schaduwen. Gestuurd is gemanipuleerd.
Gemanipuleerd door wie? Hij besloot een therapeutisch schot voor de boeg te
wagen.
— Je moeder moet een fijne vrouw zijn geweest, zei hij warm.
De nieuw ingevallen stilte maakte een politiesirene als zodanig
identificeerbaar. Stolle snoot zijn neus en bestudeerde de inhoud van de
zakdoek.
— M‘n moeder?
— Heb je een hekel gehad aan je vader, kwam de therapeut - zakelijker - terug.
Als er een middelgrote hond op de negentig meter dieper gelegen straat zou
hebben geblaft, hadden ze het gehoord. Regtuit slikte een paar keer.
— Wat heeft m‘n vader er in godsnaam mee te maken?
— Wat heeft je moeder er mee te maken?
— Precies. Wat hebben m‘n ouders er mee te maken?
— Dat wil ik van jou weten.
De zon was aan het ondergaan. Met open luxaflex had je kunnen zien hoe ze laag
spiegelde in het éénrichtingsglas van de bureaugebouwen in de omgeving.
Regtuit zweeg. De therapeut zinde op een andere strategie. De dag liep ten
einde, een ongewenste impasse hing in de lucht.
— Waarom ben je naar mij gekomen?
Daar kon Regtuit iets mee beginnen.
— Omdat de trainer dat wilde, zei hij.
— En waarom wilde de trainer dat je naar me toe kwam?
— Omdat ik hem niet wilde zoenen...
— Omdat je de trainer niet wilde zoenen, vroeg de therapeut scherp.
— Niet de trainer. De beker.
— De beker?
— De beker.
— Wat voor beker?
— Zo is dat bij ons, legde de man in de leunstoel uit. Het gaat erom wie het
meeste heeft gewonnen. Wie het meeste of alles heeft gewonnen krijgt een
beker. De verliezer krijgt een medaille, maar we krijgen allemaal een hand van
de president. Dit wordt ieder jaar herhaald maar met steeds nieuwe winnaars en
verliezers, die dan ook allemaal een hand van de president krijgen. Als
iedereen de president een hand heeft gegeven wordt de president gewisseld. Dat
is al zo sinds 1870 of zo.
— En jij hebt gewonnen, concludeerde Stolle scherpzinnig.
— Wij waren de winnaars, bevestigde Regtuit.
— En de beker wordt gekust, vatte Stolle verder samen.
— De beker wordt gekust, beaamde de man in de leunstoel geduldig.
— En jij kuste de beker niet, tastte de therapeut.
— Nee.
— Alle anderen kussen bij winst de beker maar jij niet.
— Ik wilde niet.
Stolle onderdrukte een zucht.
— Is winnen negatief?
— Van winnen leer je niks.
— En dus kus je de beker niet...
— Ik wil niet.
Daar waren ze al eens geweest. Stolle trommelde met de vingers van zijn
rechterhand op zijn bureau. Toen hij naar zijn vingers keek overviel hem een
lichte walging. Ze werden papperig! Dat betekende dat hij nog minstens 15 kilo
zou moeten afvallen om uit de hoogste risicogroep te komen. En als hij zou
stoppen met roken, zou hij nog meer honger krijgen. Hij besloot direct na deze
zitting zijn therapeut te bellen. Maar eerst was zijn eigen hulp nog gevraagd.
— Waarom wilde je niet?
— Het is smerig. 23 Volwassen kerels die een beker aflebberen.
Moeilijkheden met nabijheid en latente aantrekkingsgevoelens tot andere
mannen. De therapeut was op de goede weg.
— Ik ben geen homo, zei Regtuit gepikeerd. Als 23 bezwete vrouwen sinds 1870
een zilveren bord zouden schoonlikken zou ik er ook niet meer van willen eten.
Smetvrees. Orale angsten. Het beeld werd langzaam compleet.
— Je zei dat je van winnen niets leert, drong Stolle aan.
— Alleen verlies leidt tot verbetering. Winst maakt blind. Wie de beste wil
worden moet weten wat slecht is.
— Winst leidt tot niets?
— De bal is rond. Een wedstrijd heeft twee helften en duurt negentig minuten.
Tijdens deze negentig minuten kan veel gebeuren. Daarna krijg je een medaille,
een beker, twee dagen vrij of een straftraining.
— Dat zie ik in. Hoe zit dat nou met die tot niets leidende winst?
— Het is zinloos. Absoluut zinloos. Ik weet niet wat ik daar sta te doen.
Regtuit verviel in hernieuwd stilzwijgen. De therapeut tekende poppetjes en
liet nog een paar trefwoorden aan zijn geestesoog voorbijrollen. Existentiële
angsten. Depersonalisatieneurose. Ganser-syndroom?
— Hoe zit dat met de bal?
— Hoe zit wat met de bal?
— Betekent de bal wat?
— Hij is rond.
— Laat me de vraag anders stellen. Wat gaat er door je heen bij balcontact?
— De bal is een eigenaardig ding. Je trapt ertegen. Je trapt hem weg, je trapt
hem hard, je trapt hem zachtjes, je trapt er overheen. Maar de bal komt steeds
weer terug. De bal is geduldiger dan jij. Soms is hij je vriend. Soms is hij
je vijand. Je kan hem niet vertrouwen. Zeker is alleen dat hij rond is.
— Wat voel je als je tegen de bal trapt?
— De bal is hard, maar als je er een beetje vaart achter zet, voel je, hoe hij
onder het geweld van je voet vervormt. Als je hem goed raakt, treft hij doel.
Als je hem slecht raakt, gaat ie in de verkeerde richting.
Autoritaire opvoeding... leder- en machtfantasieën... De therapeutische weg
begon vorm aan te nemen.
— Zie je de bal als identificatieobject?
— Wat?
— Zie je jezelf als deel van de bal of de bal als deel van jezelf?
— Als deel van de bal?
— Als deel van de bal.
— Nee. De trainer vertelt ons dat we deel van het team zijn en dat we de bal
in het team moeten houden. De bal is dus meer een deel van het team. Dat ziet
het andere team overigens ook zo. Deze toestand voert tot een spelverloop.
Daaruit volgt dan weer dat je vroeger of later de president een hand mag
geven. Of de beker zoenen. Ik wil de beker niet zoenen. Maar ik ben deel van
het team en het team wil de beker zoenen want dat heeft de clubleiding ten
doel gesteld. De clubleiding stelt dit al sinds 1870 of zo ten doel. Zelfs in
het verzekeringswezen vind je meer revolutie.
Revolutie! Een toverwoord! Suburbane verdringingsprocessen, babyboom, de
geluidloos knagende angst voor het eigen conservatisme.
— Er gebeurt niks. Iedere zondag, iedere woensdag, iedere dag hetzelfde.
— Ben je boos op de bal?
— Ik heb niks tegen m‘n vader, als je dat soms bedoelt.
Daar moest Stolle zelf even over nadenken. De man had tenminste iets van
plaatsvervangende handelingen begrepen. Verder vragen op dit gebied zou nu
niet veel opleveren. Hij besloot weer terug te keren tot het object dat tot
dit consult had geleid.
— Ben je boos op de beker?
— Ik zou het prettig vinden als je niet zo op mijn moeder zou hameren, bitste
Regtuit. Die heeft hier nou écht niets mee te maken.
Dit kon vervelend worden.
— Laat het me anders stellen. De trainer heeft je naar mij gestuurd omdat je
de beker niet wilde zoenen, hoewel je hem had gewonnen. Nu wil ik van jou
weten, waarom de trainer dat niet normaal vindt.
— De trainer... nog zo iets; sinds 1870 dezelfde. Nergens is de bal zo rond
als bij een trainer.
— De beker is een symbool van de niet-verandering, jij wilt dat er iets
verandert en je vat het zoenen van dit symbool op als spot van het lot,
begreep de therapeut.
— Dat rijmt, merkte Regtuit op. Ja, als je het zo zegt... Ergens heb ik wel
het gevoel in de maling te worden genomen. Maar onder echt sarcasme versta ik
toch iets anders...
Stolle keek neutraal uit het raam. Zijn therapeutische ervaring vertelde hem
dat er een emotionele doorbraak zat aan te komen. Daarna, als de cliënt onder
woorden had gebracht wat hem nou eigenlijk dwarszat, kon de therapeut op
vakantie. Een half jaar non-directief betaald duimen draaien. De man. De
beker. De zoen. De weg lag vast. Hij trok zijn adressenboek uit de bovenste la
en bladerde naar zijn eigen therapeut.
— Wat is dan jouw begrip van sarcasme, vroeg Stolle. Hij hoopte dat zijn stem
zijn verwachtingsvolle gemoedstoestand niet verried.
Regtuit schraapte zijn keel.
— Atheïsten in de hemel. Sartre op een wolkje. Dat krijg ik niet uit m‘n
hoofd.
Het was stil. De late middagzon kwam met moeite door de muur van luxaflex en
vitrage. Dertig verdiepingen tussen grond en plaats van handeling dempten de
geluiden van de desondanks aanwezige stad. Een bureau verdeelde de ruime
plaats van handeling in een overzichtelijke spreekuurconstellatie.
© 2000
roop / De Gekooide Roos