Ik trommel op de grens van tafelrand
en kleed lustig mee met KV 331;
op gezette tijden bonk ik met m’n voet.
Betrap me op het beeld hoe ik daar zit
en dat geroffel hoor en erg heb in
een ander die dan ook nog floot en snoof.
Hoe machteloos ik toen de woede voelde,
oneerlijk wist de wanhoop, schuld van elke
dag dat ik zwijgend klein moest blijven, laf.
Mijn vrolijkheid laat zich hier graag verdragen,
ik geef er provocerend aanstoot mee —
zo’n fijne stemming is een kwetsbaar goed.
© 2000
Frieda Snel / De Gekooide Roos