De limerick wordt meestal als een typisch Britse dichtvorm beschouwd - en terecht, maar de
Nederlandse literatuur biedt er ook talloze voorbeelden van. Sommige daarvan zouden zelfs een
plaatsje verdienen onder de beste specimina die in dat leuke dichtgenre ooit werden geproduceerd.
Ik wil er een aantal van citeren in dit overzichtje dat lang niet volledig wenst te zijn. Voor een
exhaustiever Nederlandse inventaris kunnen we terecht bij Peter Cuypers in zijn boek Er was
eens een boer in Bimboektoe: de limerick als pleziervers (1988). Een leuke verzameling biedt
ook Henri J. Reckers met al een woordspeling in de titel Limerik limmerjij (1987). Het
pleziervers is er nauw mee verwant, we vinden daarvan voorbeelden te over bij Drs. P. (die niet
zoveel blijkt te houden van de echte limerick) in diens Handboek voor plezierdichters
(1983). Daarin vinden we vooral voorbeelden uit Nederland, in deze korte bijdrage belicht ik een
paar limericks uit Vlaanderen.
De limerick is van Engelse oorsprong. Dat pleziervers ontleent zijn naam aan het Ierse graafschap
Limerick (met een gelijknamige hoofdplaats). De naam werd ter aanduiding van een literair genre
voor het eerst gebruikt in 1820, in een bundeltje van zestien nonsensversjes van een onbekend
auteur, The history of sixteen wonderful old women. Rond die tijd (in 1846)
verscheen ook The Book of Nonsense van Edward Lear.
Daaruit werd de limerick geboren. Dat gedichtje gehoorzaamt aan een paar vaste prosodische en
structurele voorschriften. Zo bevat de eerste van de vijf versregels meestal een plaatsnaam in het
laatste rijmwoord; het metrum ligt vast met drie beklemtoonde lettergrepen in de eerste, tweede en
vijfde regel, en met twee accenten in de derde en vierde regel. Het rijmschema is aa bba. De
regels 3 en 4 zijn meestal korter. De laatste regel moet met een koddige, verrassende pointe het
verhaaltje afronden. Dat slotvers heeft vaak een pikante sexuele inslag.
Het maandblad Playboy publiceert in ieder nummer zo’n limerick, een voorbeeld van een
hedendaags gepeperd, burlesk pleziervers. Ook die limericks leven bij de genade van de verrassende
slotregel, waarin niet zelden een woordspeling voor de luimige pointe zorgt.
Peter Cuypers vermeldt dat de literaire limerick in Nederland een grote, zij het relatief korte
bloeiperiode kende rond 1950, en dat ook de ’vieze’ seksueel grof aangedikte limerick
die mondeling werd doorverteld, zeer in trek was. De limerick-rage maakte deel uit van een
overvloedige productie van humoristische teksten in Nederland in de jaren 1950-1970. Die rage is
toen ook naar Vlaanderen overgewaaid.
Befaamde Vlaamse limerick-dichters zijn Louis Verbeeck en Gaston Durnez, die Nederlandse collega‘s
als Kees Stip, Daan Zonderland, John O’Mill, Ivo de Nijs, Nico Scheepmaker, Lévi Weemoedt,
Driek van Wissen, Jean-Pierre Rawie en zovele anderen nabootsten. Het contact met nog andere
plezierdichters was zeer intens, bijvoorbeeld met Cees Buddingh’ of Drs. P. De nonsensikale
taalspelletjes van Cees Buddingh’ lopen in de komiek van de limerick over. De Nederlandse
literatuur heeft nooit, ook niet in Vlaanderen, zo‘n opstoot van kolderpoëzie gekend als in
die jaren.
De limerick heeft daar mee van geprofiteerd.
We vinden die Vlaamse limericks gebundeld in drie volumes van de zeer populaire Omnibus van de
Vlaamse hum or, die tot acht drukken kende in de jaren 1970, evenals de vijf delen
van de Omnibus van de gulle Vlaamse lach met koddige prozateksten uit die tijd. Louis
Verbeeck, tot nu toe nog altijd actief met columns in weekbladen, publiceerde in die Omnibus
van de gulle Vlaamse lach een reeks (S)lim(m)erickskes, die ongeveer aan het stereotiepe
patroon van het beroemde plezierdicht beantwoorden. Bijvoorbeeld:
Broederlijk delen
Er was eens een dame in Delft
die was nogal flinkjes gewelfd,
twee jonge matrozen
stonden voor haar te blozen,
een van hen zegde stil: ’Elk de helft”
Het eerste vers (met de obligate plaatsnaam) begint nogal eens als een sprookje met ‘Er was
eens…’ Dat beklemtoont het verhaalkarakter van de limerick. Zoals in:
Post-conciliaire studente
Er was eens een por in Lanaken
die klom elke dag op de daken.
Zo hard als ze kon
riep ze daar: “Ik word non,
ofwel trouw ik, maar met een diaken”.
Het vrijpostige karakter van de pointe valt in die twee voorbeelden wel op. Iets gelijkaardigs
doet zich voor in de limerick van Gaston Durnez, opgenomen in een reeks Kleengedichtjes of
Clean verses (maar zo ‘clean’ zijn die dan ook weer niet):
Er waren eens kerels uit Siegen
Die boerden al flink uit hun wiegen,
Maar zij werden verrast
door een echt Vlaamse gast
die voortdurend een blauwvoet liet vliegen.
(Bij dat laatste vers past allicht een toelichting. Een refrein van een alomgekend Vlaams
strijdlied luidt: ‘Vliegt de Blauwvoet, storm op zee!’ waarmee naar een
zeevogel, symbool ven de Vlaamse vrijheidsstrijd, wordt verwezen. Ook wie dat lied niet kent,
herkent wel die mythische vogel, de romantische blauwvoet. Albrecht Rodenbach, de patroon van de
Vlaams-nationale ontvoogdingsstrijd, houdt zo’n blauwvoet in de hand op zijn zijn alomgekend
standbeeld in Roeselare. Die vogel wordt meestal met viriele kracht geassiocieerd. Iets ‘laten
vliegen’ is een populaire Vlaamse wending voor ‘een wind laten’ of ‘boeren’
(zoals in het tweede vers). Een blauwvoet laten vliegen is dan een goed gevonden en meerzinnig
geladen woordspeling, helemaal overeenkomstig de vereisten van de limerickregel.)
Uit het boek Rijmen Variëteiten, Gedichten-limericks (Geijkte en Ongeijkte
Spreuken-Definities) (1954) van de minder gekende Hector van Wijnendaele citeer ik ook nog:
Een jeugdige schoonheid uit Terhaegen
vond een meneer die haar wou behagen
toen hij daarover sprak,
zegde ze eerder zwak,
Ik zal het eerst aan mijn man eens vragen.
De beste limerick aller tijden is ondgetwijfeld die met de wereldberoemde glimlachtende tijger (‘tiger’),
geschreven door Cosmo Monkhouse. Van het rijmwoord in de eerste regel heb ik een paar varianten
gevonden; ik citeer het gedichtje nu maar met ‘Riga’ in de rijmpositie:
There was a young lady from Riga
who smiled when she rode on a tiger.
The end of the ride
found the lady inside
and a smile on the face of te tiger.
En misschien is de beste limerick in de Nederlandse letterkunde deze (bij mijn weten anoniem), die
alvast perfect binnen de regels ligt:
Er was eens een boer in Timboektoe
Die ging naar de hoer op de hoek toe.
Hij kwam er weer uit
zonder enige duit,
maar knoopte tevreden zijn broek toe.
© 2001
Marcel Janssens / De Gekooide Roos