Voordat de dood zelf komt
schildert hij de dennenstammen
rondom dit huis rood.
Hij heft de maan ten hemel, de heldere maan,
op zijn kant, als een oude pan
waarvan het emaillen licht afbladdert.
Boven dit huis, waarboven
nu de nacht zich plooit.
En in de omarming van wisselende waterstromen
bereidt het huis zich traag, helemaal op zichzelf,
voor op de dood.
En lang voordat de dood komt,
gaan de maanbergen op en onder
boven dit piepkleine huis, dat een thuis was,
ineengedoken, nauwelijks hoorbaar ademend.
De nacht draait in zijn scharnieren, de maan vertrekt,
en keert weer terug.
Ik sla een kruis op de deur en op de muur,
in de sneeuw en op de stam,
ik ontsteek een kruis van was
laat de gast maar komen.
In de nacht zit de ene golf de andere na,
in de nacht, het getij van de sneeuw.
In de nacht bollen de kussenslopen, de geurige kussenslopen
en de lakens op tot zeilen, in afwachting,
op reis van de borstkas naar de aarde,
naar de dreunende, bevroren aarde.
Op die weg stop je niet,
kijk je niet om,
roep je niet naar de grens.
Laat het hart rollen als de kleedjes
voor de deur, laat het stralen
als anjers tegen een huid van sneeuw.
Bereid ook jij je voor, kleine struik,
die met zwarte vlammen aan mijn raam likt.
Maak je klaar en wees bereid.
Want de dood is teder
als hij komt.
Hij drukt je aan zijn borst.
Zonder woorden verklaart hij het wiegenlied van je jeugd,
dat hij je brengt vanachter je gebogen gestalte,
van jaren, decennia her.
Hij legt het geschenk in je kinderhand, het geschenk
waar je met wazige blik naar blijft kijken.
Hij schenkt je dat lied dat je al vergeten dacht te zijn.
Zijn schouders en borst zijn met bloemen bedekt.
Hij is hol, opdat hij de mens helemaal kan nemen.
Hij pakt je bij de randen vast.
Hij spreidt je uit:
hij probeert je te begrijpen.
En dan heeft hij je begrepen.
Hij spijkert je ogen open,
je mond, waaruit
het geraas van het leven ontsnapt.
En jij kijkt, niet meer naar mij,
maar door mij heen, achter mij,
naar je eigen dood.
En naar de witte bloemen
die in bloei staan
rondom het piepkleine huis.
Uit: Vaikka on kesä (Al is het zomer) 1983
© 2001
Sirkka Turkka / De Gekooide Roos