Wij rijden onder de grote nacht en het onweer.
De riemhond, het vicepaard, hinkt,
roept in zichzelf:
ook ik heb gevoelens, poëzie in mijn hoofd,
er staan kleverige flessen en vingerafdrukken in het ijs.
Zo is de weg van een gekerstende
geplaveid met eieren, zijn leven
gezegend met bruine schapen.
Wij rijden van de nacht naar de dag, totdat een
droom met een schok ontwaakt.
En weer is het zomer en weer zijn er de seringen.
En de mouw van de ober wordt vies
in het bekende kopje koffie
en in een bladerhut in de buurt zitten
de restanten van de Russische intelligentsia vrolijk te mompelen
Uit: Tule takaisin, pikku Sheba (Kom terug, kleine Sheba) 1986
© 2001
Sirkka Turkka / De Gekooide Roos