Marc Boelens Mijn Beste (7)
Mijn beste,

Onlangs kwam op een ochtend onverwacht mijn oude vriend Freek op bezoek. Hij had opgebeld vanuit de binnenstad en een kwartier later stond hij voor de deur. Hij had gedronken - in de vijfde maand van een ontwenningskuur. Ik heb hem wel een paar keer opgezocht in de kliniek, maar ik kwam er steeds zo triest vandaan. Buiten Freek kende ik nog een paar gezichten ... eigenlijk kende ik ze allemaal.
  Hij wilde weg uit de kliniek. Of hij moest weg, dat werd me niet duidelijk. Hij had het er in ieder geval verbruid, hij is vaak zo cynisch. Hij wil nu met een vriend een etage delen: allebei een grote kamer, en de keuken en dergelijke voor gezamenlijk gebruik. Ik zie het nog niet zo gebeuren. Langzaam maar zeker wordt hij een overlevingsrat, zegt hij, maar ik zie de intredende dood op zijn gezicht getekend staan. Hij raakt het gevoel voor perspectief kwijt.
  Tegen de middag kreeg hij plotseling haast. Hij belde een taxi en is vertrokken, naar nergens, zoals gewoonlijk. En ik voelde me zo koud en onbehaaglijk dat ik van schrik een borrel nam op een tijd die mij niet past.
  Natuurlijk, er is nog hoop, hield ik mezelf voor. Er is altijd hoop. Tot het op is.
  Maar met al dat verdomde geweld op de wereld? Wie weet nog waar zich veilig neer te leggen?
  Volkeren zijn hele domme individuen in het groot. De ene doctrine tegen de andere. God is een door de mens geïnstitutioneerd gemeenschappelijk geweten. En de kerken hebben een fabelachtig instrument om de gelovigen aan zich te binden: het hiernamaals. Daarmee kan het huis des Heren zijn volgelingen beloven dat ze het later beter zullen krijgen. Met diezelfde belofte staan politici regelmatig voor schut: hun bedrog komt meestal uit. Het zal moeten uitwoekeren, zoals puisten in de puberteit. De vraag is alleen of we die puberteit wel zullen overleven.
  Gelukkig heb ik een vrolijke natuur.

Om mijn gedachten te verzetten stap ik op de fiets en rijd naar de Oude Maas, een half uurtje hier vandaan.
  Eenmaal de smalle bosrand bereikt, zet ik mijn fiets op slot en ga te voet verder.
  De stammen van de bomen rijzen hoog op en het bladerdak is nog zo dicht dat het zonlicht slechts kleine, flakkerende tekeningen op het pad maakt. Er zijn van die dagen, dan zijn de kleuren dieper en intenser. Overal waar ik kijk zie ik paddestoelen, in alle mogelijke kleuren en maten. Vele zijn al aan het vergaan en worden bedekt door een pluizige schimmellaag, zodat het lijkt of iemand grote dotten watten in het bos heeft rondgekwakt. Van sommige exemplaren is niet meer over dan een doorzichtige kwal.
  Na een korte wandeling bereik ik de Oude Maas, Old man river, en geloof het of niet: direct in mijn blikveld schuift over het water, hoog boven de omgeving uit torenend, een rond bouwwerk van acht verdiepingen voorbij, door sleepboten voortgetrokken. (De volgende ochtend las ik in de krant dat het hier ging om een deel van een kantoorgebouw van het desbetreffende sleepbedrijf. Knappe manier om reclame te maken.) Langzaam manoevreert het gevaarte door de flauwe bocht die de rivier hier maakt; de sleepboten trekken het ploegend en watermalend voort.
  In de verte ligt het Botlekgebied, maar het enige dat daarvan zichtbaar is, is een formidabele vlam uit een torenhoge fabriekspijp. Een Ierse setter rent zonder zichtbare reden als dolgeworden rond over de zanderige rivieroever, een stofwolk achter zich aan trekkend. Om af te koelen neemt hij een bad in het water. Ik roep hem zonder zijn naam te weten: "Hier hond, kóm... kom dan!..." Maar de hond reageert niet, hij schudt de druppels uit zijn vacht en rent vrolijk verder. Dan wordt hij geroepen door zijn baasje, een nonchalante vijftiger die blijkbaar ergens verderop bivakkeerde.
  Links kijk ik uit op een uitgestrekt braakliggend terrein, afgegraven om het bouwrijp te maken en toen de ontwikkelingsplannen niet snel genoeg gerealiseerd werden, weer door de natuur teruggenomen. Boven het terrein hangt een merkwaardige hemel: grijsbruin beneden en carbonpapierblauw boven. Een verdwaalde onweersbui?
  Plotseling valt me op dat het in de lucht een enorme drukte is: een wolk kraaien en meeuwen die de bodem afspeuren. Naar wat? Ik moet onwillekeurig denken aan Hitchcocks film The Birds.
  Een kwartier later is de vogelwolk opgelost en de lucht klaart op, maar het licht blijft onwezenlijk, alsof iemand rood vloeipapier achter de wolken heeft geplakt, en in de verte raakt de vlam van de torenhoge fabriekspijp aan de donkergrijze roodomrande wolken.

Zoekende,

Je Marc

Over Marc Boelens

Marc Boelens (Amsterdam 1956) studeerde Nederlands: literatuur, kunst & cultuur aan de Hogeschool Holland in Diemen, vertaalde Lilian Peake's zinderende roman A sense of belonging naar het Nederlands, is redacteur bij enkele internettijdschriften (waaronder vanaf het begin bij De Gekooide Roos) en schrijft poëzie en korte verhalen. In zijn vrije tijd vogelt hij.
Marc Boelens schreef ook op Schrijf.Net