Een als boekenweekgeschenk uitgegeven novelle is
zelden een hoogtepunt in het oeuvre van de schrijver. Dat is ook wel
voorstelbaar: tijdsdruk, voorgeschreven omvang en te verwachten
publiciteit zullen het schrijfproces zelden ten goede komen. Toch is het
voor de lezer vaak de moeite waard om voor het kadootje een extra gang
naar de boekhandel te maken. Dit jaar was dat met ‘De Erfenis’ van
Connie Palmen helaas niet het geval. Over de plaats die het boekje in
haar oeuvre inneemt kan men van mening verschillen maar als
boekenweekgeschenk is het een absoluut dieptepunt.
Het verhaal is snel verteld: een jongeman, genaamd
Max Petzler, wordt door een beroemde schrijfster, genaamd Lotte Inden,
in dienst genomen als persoonlijk secretaris en verzorger. De
schrijfster lijdt aan een ernstige spierziekte die uiteindeljk tot haar
dood zal leiden en hoopt voor die tijd met behulp van Max haar Grote
Roman te kunnen schrijven, een boek waarvan niet helemaal duidelijk
wordt welke vorm het zal krijgen maar des te meer wat er in komt te
staan: álle lucide, diepzinnige, spirituele en briljante
bespiegelingen van Lotte Inden. En dat zijn er nogal wat. Zoveel, dat er
in ‘De erfenis’ geen ruimte is overgebleven voor zoiets voor de hand
liggends als een spanningsboog of interessante verhaallijn. Het verhaal
strekt zich plat en recht als een asfaltweg voor de lezer uit: op de
eerst bladzij vertelt Max van de begrafenis van Lotte, op de volgende
hoe hij bij haar terecht kwam om vervolgens tot aan haar dood op de
laatste pagina duidelijk te maken waarom hij zoveel van deze unieke
vrouw is gaan houden. Om dat zo overtuigend mogelijk te doen laat hij
haar voortdurend aan het woord in gesprekken die zich voornamelijk
afspelen voor een open haard die beurtelings smeult, flakkert of knapt.
En zo krijgen wij een grondig beeld van het brede gedachtegoed van Lotte
Inden. Er is weinig wat haar niet tot denken aanzet: een avondje
televisekijken leidt al snel tot: a. een exposé over de intimiteit
van televisiekijken, b. een herinnering aan het televisiekijken met haar
overleden geliefde, c. de vraag waarom Lotte zich schaamt als ze een
avond alleen heeft televisiegekeken en d. een algemene beschouwing over
de gevolgen van de moderne communicatiemiddelen.
En Max kan zijn geluk niet op. ‘Het valt mij moeilijk
het genot onder woorden te brengen van de avonden in het huis aan de
gracht, avonden waarop er niet meer gebeurde dan dat zij sprak en ik
luisterde. Of het nu zomer was of winter, altijd ontstak zij een
haardvuur en ging zo dicht bij het vuur zitten dat haar gezicht rood
gloeide als zij het naar mij wendde.’ Voor de lezer valt er minder te
genieten. De levenloze dialogen, die voornamelijk bestaan uit
pagina-lange monologen van Lotte met tussendoor een opmerking van Max,
volmaakt gelukkig in zijn rol van eeuwige aangever, zijn saai en
nauwelijks in staat de aandacht vast te houden.
Maar wat erger is: de inhoud ervan ook niet. Slechts
heel zelden deelde ik de ademloze bewondering van Max voor Lottes
bespiegelingen over schrijven, familie, de twintigste eeuw of narcisme.
Pas op pagina 58 staan een paar fascinerende uitspraken over
orginaliteit. Helaas, die zijn van Flaubert. Wat er verder aan
ideeën voorbij komt (en het is zo veel, zo véél) is
een willekeurig samenraapsel van gedachtes en overtuigingen zoals die
waarschijnlijk te vinden zijn in het hoofd van een hoop mensen die wel
eens ergens over nadenken. Maar waarom moet de lezer dan toch zo
uitputtend op de hoogte gesteld worden van die van Lotte Inden? Wie is
die Lotte Inden eigenlijk? Een beroemde schrijfster dus, klein van stuk,
afkomstig uit een katholiek gezin, drie broers, rookt en drinkt graag,
maakte reizen naar Amerika met haar onlangs overleden en zeer betreurde
geliefde die ook schreef...
Heel langzaam begint er ergens een belletje te
rinkelen: Het zal toch niet..., wacht eens even! Opeens vallen de
puzzelstukjes op hun plaats. Lotte Inden is Connie Palmen! Deze
briljante, gevoelige, oorspronkelijke, sterke maar toch o zo kwetsbare
vrouw is Connie Palmen. En dat maakt ‘De Erfenis’ tot één
lange liefdesverklaring van de schrijfster aan zichzelf.
Waarmee ze een groot risico neemt. Want wie niet
gegrepen wordt door eenzelfde liefde voor de hoofdpersoon ergert zich,
meer nog dan aan vreselijke stijl (Lotte spreekt met brekende dan wel
omfloerste stem, terwijl verdriet scherpe voren dan wel diepe groeven in
haar gelaat trekt), in toenemende mate aan de onbeschaamde
zelfverheerlijking die uit het boek opstijgt.
Het zou daarom misschien een beter idee zijn geweest
als de schrijfster van Lotte een zwaarlijvige lesbiënne had
gemaakt. Of een leptosome geheelonthouder. Maar ja, in dat geval hadden
we weer niet geweten om wie het hier eigelijk gaat.
Nu heeft het werk van Connie Palmen zich van het begin af aan gekenmerkt
door een opvallend gebrek aan zelfrelativering, maar met dit laatste boek
tekent zich onmiskenbaar een zorgwekkende ontwikkeling af:
het debuut ‘De wetten’ was gewijd aan de zeven leermeesters van de
hoofdfiguur. Toen volgde ‘De vriendschap’, een beschrijving van de
relatie tussen de hoofdfiguur en één vriendin. Vervolgens was er I.M.,
niet zoals de titel deed vermoeden een boek over Ischa Meijer maar het
verhaal over zijn plaats in het leven van de schrijfster. In ‘De
erfenis’ ten slotte is nog slechts een piepklein plaatsje ingeruimd voor
een noodzakelijke figurant. Ik vermoed dan ook dat er in een volgende
roman nog maar één personage zal voorkomen, een tengere blonde vrouw.
Ze zit voor de spiegel en ziet er moe uit, ze heeft weer heel veel
bedacht vandaag. ‘Zal ik het je vertellen?’ vraagt ze met zachte stem
aan haar evenbeeld. Het knikt ontroerd terug. ‘Goed.’ zegt ze,
‘Luister.’
En zo begint ‘De spiegel’.
© 1999
Irene Klinkenberg / De Gekooide Roos