Mijn beste,
Al jong droomde ik van meisjes. Aanvankelijk viel het nog mee, maar toen ik eenmaal in de puberteit kwam, nam het
allengs heviger vormen aan.
Ik was heimelijk verliefd op een meisje uit de buurt. Dat kwam zo: ik was haar eens tegengekomen toen ik ’s
avonds mijn hond Merlijn uitliet. Zij liet een slanke dalmatiër uit, een jong beest nog. Merlijn was aangelijnd, want
ik vertrouwde hem niet in de buurt van rijdende auto’s, maar haar hond liep los. De dalmatiër besnuffelde
Merlijn uitbundig; het meisje liep mij straal voorbij. Ze riep haar hond pas toen ze al zo’n tien meter verderop
was. Ze had lang donker haar en fonkelende ogen en ze liep met zo een trots dat ik er eigenlijk een beetje timide van
werd. Haar naam kende ik niet, maar ik was direct hopeloos verliefd.
Avond aan avond trok ik er op uit met Merlijn, alleen maar in de hoop om haar te zien.
Een enkele keer had ik geluk en kwam ik haar tegen. Ze keurde me geen blik waardig, laat staan dat ze tegen me sprak.
Tot die keer dat ze om een of andere reden haar hond aangelijnd had. De dalmatiër besnuffelde Merlijn en het meisje en
ik stonden tegenover elkaar. Nu was er geen ontkomen aan: ze gaf me een stijf knikje. Ik glimlachte breed.
Vanaf dat moment ging het snel beter. Als ze me op straat passeerde, glimlachte ze vriendelijk. En enkele weken later
riep ze “Hoi!”, alsof we elkaar al jaren kenden.
Ik was in de wolken.
De volgende avond trok ik mijn hipste kleren aan en nam Merlijn mee uit wandelen.
Eerst langs de gesloten luiken van de winkels: de kruidenier, de sigarenman, de groentenman, de kaasboer. Daar de hoek
om, haar straat in. In het eerste huis woonde Snetten, de huisjesmelker. Een griezelige man, met een enorme
pens en een woeste ongeschoren kop. Maar nu passeerde ik het huis van Snetten zonder angst. Mijn gedachten waren maar
bij één bewoonster van de straat, en die kwam me nu tegemoet: haar prachtige benen werden geaccentueerd door netpanty’s,
haar zwarte krullen rolden als een waterval over haar schouders. Ze droeg een nauwsluitend jurkje met korte mouwen -
en zo warm was het toch eigenlijk niet.
Ik maakte me op om haar gedag te zeggen. Ze keek me verwachtingsvol aan. Ik treuzelde.
De vrolijke dalmatiër had geen weet van menselijke remmingen en rende alvast kwispelend naar Merlijn... en hem
voorbij, en - God alleen kent hiervan de reden - rende pardoes de rijweg op...
Wat volgde was vreselijk: piepende remmen van een grote auto en een ijselijk gejank! Ik zag hoe de hond met een van
haar poten onder een voorwiel van de auto terecht kwam. Het meisje slaakte een gil. “Laika!”, riep ze.
In tranen aaide ze haar kermende hond.
Een gezette man stapte uit de auto. Hij had een kogelrond hoofd met de kleur van gravel en woeste wenkbrauwen die uit
zijn voorhoofd leken te lekken. Gelukkig was hij helder van geest. Daadkrachtig schepte hij met zijn grote handen de
dalmatiër van de straat en legde haar op de achterbank van de auto. Hij liet het meisje instappen en weg waren ze,
naar de dichtstbijzijnde dierenarts.
De straat was nog nooit zo leeg geweest. De schrik drukte tegen de binnenkant van mijn schedel. Alleen de remsporen op
het asfalt gaven aan dat hier zoëven iets aangrijpends had plaatsgevonden. Ik stond te trillen op mijn benen en zelfs
Merlijn leek aangedaan.
Het duurde meer dan een week eer ik haar weer zag. Dit keer was de hond aangelijnd; Laika had een verband om haar
poot, maar leek verder in orde. Het meisje was mooier dan ooit: haar tred deed haar ravezwarte krullen dansen op haar
trotse schouders. We waren de enige mensen in de straat.
Toen we op gelijke hoogte waren wilde ik haar vragen hoe het met Laika was, maar juist op het moment dat de dalmatiër
Merlijn wilde begroeten, trok ze nukkig aan de lijn. Ze passeerde me zwijgend, zonder me zelfs maar aan te kijken. Ik
bleef verslagen achter.
Ook in de jaren daarna heeft ze nooit meer een woord tegen me gezegd.
Toch ben ik nog vaak verliefd geworden.
Je Marc
© 2002
Marc Boelens / De Gekooide Roos