Mijn beste,
Het is zondagmiddag. Het park biedt een merkwaardige aanblik: veel in stemmige kleding gestoken mensen nemen de kortste weg naar de kerk. De opkomst is groot. In de huidige tijd zoekt men steeds meer geborgenheid bij gelijkgestemden. Ironisch genoeg versterkt dat juist het idee van onveiligheid: andere groeperingen doen immers hetzelfde.
Als de kerkdeuren sluiten is er alleen het geluid van merels en lijsters en van een klapperend overvliegende houtduif. Eenden achtervolgen elkaar in de lucht. Alles is groen, en de populieren verderop ruisen als een kalme branding, maar de rust is verraderlijk. Een ekster probeert een merel van haar nest te jagen, op jacht naar diens kuikens. Als na verloop van tijd een tweede ekster komt aanvliegen die de merel pardoes uit haar nest stoot, ziet de eerste zijn kans schoon: ik zie hoe hij met een kuikentje in zijn snavel wegvliegt; de tweede ekster er achteraan. Of ze zullen delen: ik weet het niet, ik heb weinig verstand van vogels. De merel schreeuwt in paniek. Maar na enige tijd vliegt ze terug naar haar nest, moppert nog wat, en dan is het weer stil en is nergens meer aan te zien dat alles uiteindelijk tenonder zal gaan: de weg van alle leven. Ik ben cynisch geworden.
Een oude man met een bruinverbrande schildpadnek en een doorgroefd gezicht staat bij de vijver met een zak brood eenden te lokken. De oogleden van z'n lichtblauwe ogen zijn afgezakt, zijn kleding, hoewel van dure snit, hangt hem onwennig om het lijf: dat typeert deze buurt in Rotterdam Zuid wel een beetje, zo'n boer op zondag.
Ik zit op een bankje, mijn benen in kleermakerszit onder me gevouwen, mijn opengeslagen boek daarbovenop.
Wat betreft katten van Paul Léautaud. Er is een passage waarin hij zich zijn kat Pipe herinnert: "En wat kon hij de keukendeur goed van buitenaf openmaken door met zijn pootjes op de klink te springen! Daar was hij helemaal uit zichzelf achter gekomen, zoals ook een heel stel andere katten erachter komen, dat weet ik wel. Maar dat was toch weer een van die schattige dingen om hem zo in zijn eentje het huis te zien binnenstappen, zonder door iemand te zijn geholpen."
Katten zijn leuke beesten. Vroeger, toen ik boven een bakkerij woonde en daardoor last van muizen had, had ik een jonge zwarte kater in huis genomen. Jopie. Een mooi en slim beest dat zichzelf aanleerde de deuren te openen, zelfs die van de koelkast. Hij was een goeie jager: al snel waren alle muizen gevangen of verjaagd.
Eens, tijdens een snikhete zomernacht stonden de balkondeuren open in de hoop zo wat koelte in de kamer te vangen. We hadden gasten en waren nog op. We zaten puffend aan een fris glas whisky. De enige die geen last van de hitte leek te hebben was Jopie. Hij was verwoed op jacht naar een vlieg. Hij joeg hem het hele huis door, vanuit de lange gang achtervolgde hij hem door de huiskamer, door de achterkamer, het balkon op... óver de ballustrade!
Niemand zei iets. Ik rende als eerste naar het balkon, verwachtte het ergste.
Maar hij leefde nog! En hoe! Hij was neergekomen op het dak van de bakkerij, twee verdiepingen lager. In blinde paniek klauterde hij meters omhoog tegen de bakstenen muur, om keer op keer weer terug te vallen. Hij kon zijn huis niet meer bereiken.
En wij konden hém evenmin bereiken. De enige manier om bij hem te komen, was door langs de regenpijp af te dalen. Een van de gasten, die moedig was, ging voorop. Maar toen hij eenmaal beneden was, had Jopie zich al verstopt, uit angst en ellende.
Twee dagen hebben we hem gezocht, op daken, in tuinen, overal, maar we konden hem nergens vinden. Uiteindelijk was het de bakker die hem vond: in een zak meel. Hij was helemaal wit.
Hij heeft dagen verdoofd op een kast gelegen, hij kwam er alleen af om te eten. Maar iedere dag werd hij minder wit en uiteindelijk sleet ook de schrik.
Drie maanden later werd hij ziek. De dierenarts zei: "Kijk het een paar dagen aan, het zal wel meevallen."
Maar het viel niet mee: hij stierf nog diezelfde nacht in mijn armen.
Langzaam gaat de dag over in de avond. De oranjegele zon wordt door de horizon opgezogen. De wolkenloze hemel neigt van vaalblauw naar zachtgrijs. De lucht lijkt zuurstofrijker te worden. Muggen deinen in wolkjes om me heen. Ik sla er eentje dood op mijn wang. Die gaat naar de muggenhemel, de plaats die ik ooit zal betreden als mijn persoonlijke hel.
Ik zei het al: ik ben cynisch geworden. Ook deze zomer zal voorbij gaan.
Je Marc
© 2002
Marc Boelens / De Gekooide Roos