Mijn beste,
Om tot op heden onopgehelderde reden heeft mijn schoonvader een hoge dunk van mijn smaak waar het wijnen betreft.
Terwijl ik toch beslist geen kenner ben.
Mijn schoonvader, Bas heet hij, had een afspraak met een bevriende wijnhandelaar in Bordeaux. Hij wilde daar Pauillacs
proberen, een van zijn en mijn lievelingswijnen. Hij nodigde mij uit hem te vergezellen om te keuren en te proeven.
Mij lijkt dat min of meer hetzelfde, maar hem niet. We konden pas in de middag vertrekken omdat Bas nog een afspraak
had met iemand die alles wist van plastic bloempotjes; hij handelt daarin, iemand moet het doen. En omdat het al zo
laat was, besloten we in Orléans te overnachten en dan de volgende dag verder te rijden.
Vrijwel alle hotels in Orléans waren bezet omdat er een uitzonderlijk groot congres over iets belangrijks was, maar
Bas’ secretaresse slaagde er toch nog in om twee kamers te regelen in een klein hotel net buiten de stad.
Onder Parijs was van de herfst niets te merken. Warme nazomer. Toen we bij het hotel aankwamen bleek het een
etablissement te zijn met weinig faciliteiten. Afgezien van slapen kon je er alleen maar ontbijten. Verder kon je er
niets. Omdat wij blijkbaar de enige gasten waren kregen we een sleutel van de voordeur en ging de receptionist naar
huis. Een curieuze ervaring, in Nederland heb ik zoiets nog nooit meegemaakt. We besloten ons even op te frissen om
daarna in de stad wat te gaan eten.
Mijn schoonvaders kamer grensde aan die van mij. Mijn kamer was vrij klein, maar alles stond erin: een uitnodigend
breed en zacht bed, een leunstoel met een rooktafeltje dat er niet bij paste, een hang- en legkast uit de vijftiger
jaren, en een bureautje met briefpapier van het hotel dat er zo te zien al twintig jaar lag. Een bureaustoel ontbrak,
alsof men hiervandaan zeker geen brieven zou schrijven. Ik voelde inderdaad geen behoefte. Door het bordeauxrode
behang met de gouden lovertjes leek de kamer nog kleiner dan hij al was. De kamers waren vers behangen, had de
receptionist ons nog laten weten voor hij ons alleen liet.
Ik had mij juist opgefrist in de kleine badkamer en was doende een schoon overhemd aan te trekken - na urenlang in de
auto was ik daaraan toe - toen er geklopt werd. Merkwaardig was, dat het geklop niet van de deur leek te komen. Voor
de zekerheid opende ik de kamerdeur, maar op de gang was niemand te zien. Nogmaals werd er geklopt en eer dat ik
besefte wat er precies aan de hand was begon het behang te bollen en vervolgens te scheuren. Achter rafelige
papierranden werd nu het contour van een deur zichtbaar en het was een hele verrassing om mijn schoonvader daardoor te
zien binnentreden.
Stoïïcijns nam hij zijn bril af, poetste de glazen schoon met zijn pochet, bekeek de schade, schudde even zijn hoofd
over zoveel domheid en informeerde: ‘Klaar om te gaan eten?’
Ik was zo verbouwereerd dat ik aanvankelijk geen woord kon uitbrengen. Pas later, in het restaurant, bij een glas
whisky, hervond ik mijzelf.
De dag erna hebben we wijnen geproefd en Bas heeft zoveel besteld dat zijn kelder de komende jaren vol ligt. Ook al
kan er altijd wel wat bij, meent hij.
Tegen de schrik kreeg ik een doos Chateau Lynch-Moussas, een grand cru classé met een kruidige rijke neus, fluwelen
elegantie op de tong, zacht gronderige smaak, en zo mysterieus als alleen een bordeaux kan zijn.
Je Marc
© 2002
Marc Boelens / De Gekooide Roos