Marc Boelens Mijn Beste (11)
Mijn beste,
De herfst is definitief overgegaan in winter. Wanneer men door het bos loopt, knappen onzichtbare twijgjes onder de natte bladeren. Het waterige zonlicht wordt door het kale takkenpatroon van de bomen gefilterd en doet de natuur er grimmig uitzien. Schimmels, algen en mossen hebben het bos overgenomen. Over de velden ligt een strogele glans. Ook de klanken zijn anders: veel vogels zijn zuidwaarts getrokken en diegene die zijn achtergebleven maken klagende geluiden.
Al enige maanden verblijven Wilma en ik in Wassenaar, in een leegstaand huis van vrienden. Wij zijn in retraite, zogezegd. En dat alles vanwege een onverkwikkelijke burenruzie. Je vraagt de buurman vriendelijk die Frans Bauer eens wat zachter te zetten en direct ben je verwikkeld in een splijtend en misdadig conflict. Op aanraden van schrijver Lodewijk Wiener (zie zijn werk in De Gekooide Roos, boekhandel of bibliotheek), die ik enkele van de daardoor ontstane psychische problemen had voorgelegd, ben ik voor de spiegel gaan staan - geheel gekleed, zodat ik niet afgeleid zou worden door onaangename details: ik zag een vermoeide, goedwillende man met een ziel te oud voor zijn jaren. ‘Sadder but wiser’, zo drukte Wiener het uit. En die buren... ach, ze zijn al zielig genoeg: geen vrienden, altijd onderling ruzie: het zij ze gegund.
Nu gaan we maar verhuizen. Rotterdam begon me sowieso een beetje tegen te staan. Bovendien is de vloerbedekking aan vervanging toe. Misschien is het ook wel goed om periodiek te verkassen. Alle oude rommel eruit. Ook uit je kop.
Wassenaar is een eigenaardig plaatsje. Om te beginnen: níets is hier duur, men zegt in de delicatessezaak: “O, dat is toch wel vrij prijzig; nee, doet u dan toch maar een half onsje van die andere ham.” En een oude dame in een bontjas zei tegen een vrouw die naast haar stond: “Pas de tout, madame, u was eerst, pas de tout.” Ik wist niet dat dat nog bestond: mensen die uit deftigheid zoveel Frans door hun Nederlands mengen. Verder stond er een vrouw van een jaar of dertig, meende ik: slank figuurtje, lekker strak kontje in een spijkerbroek. Maar toen ze afgerekend had en zich omdraaide zag ik in het voorbijgaan dat ze de dertig zeker al voor de tweede keer gepasseerd was. Ze was waarschijnlijk aan het sparen voor de laatste renovatie, la grande finale: haar gezicht. Ik schaamde me rot: had ik mij daar staan verlustigen aan de billen van een bejaarde!
Vandaag, in een poging een neerslachtige bui te verdrijven, een wandelingetje gemaakt dat langs attractiepark Duinrell voerde. De televisiereclame laat een lachende kikker zien die op een of andere wijze voor vermaak schijnt te zorgen. Maar van dat vermaak was van de buitenkant niets te merken. Er stonden huisjes zoals je die ook bij kippenboeren ziet staan en het geheel was omringd door hoge stalen hekken om de bezoekers het vluchten te ontmoedigen.
Ik probeer de laatste tijd, na een periode van onthouding, weer wat verhalen te schrijven, maar de helft ervan verzandt. Zo was ik begonnen aan een verhaal met de prachtige titel ‘Professor Ferdinand Zelf en de resten van het verdwenen universum’. Het zou handelen over de ontdekking dat door het wegvallen van de zwaartekracht van de planeten die door een singulariteit (een zwart gat) worden opgeslokt de buitenste planeten juist van de singulariteit wég zouden dwalen. Alle singulariteiten slokken uiteindelijk elkaar op, de druk wordt immens en de laatst overgeblevene implodeert tot een oneindig klein stipje en explodeert vervolgens weer in een nieuwe ‘big bang’. Maar die weggedwaalde planeten van het vorige universum bestaan dus nog, buiten het nieuwe.
Jarenlang hebben de geleerden erover gekibbeld of het heelal voor altijd zou uitdijen en uiteindelijk zou uitdoven, of dat het door het bestaan van de zwaartekracht als elastiek weer in elkaar getrokken zou worden. Zag ik laatst op Discovery Channel een programma waarin duidelijk werd dat men het er nu wel over eens is geworden dat het heelal voor altijd blijft uitdijen. Weg verhaal!
Maar goed, de verhalen liggen hier voor het oprapen. Middenin de zandduinen van De Wassenaarse Slag vond ik een zeer oude halve dakpan. Dat is natuurlijk curieus. Nergens in de buurt bewoning en dan opeens die dakpan. ‘s Avonds las ik iets over een archeologische vondst en dat zette me aan het denken. Stel dat hier ooit een huisje had gestaan, zonder fundering, dat langzaam maar zeker, of misschien juist bliksemsnel tijdens een regenachtige stormnacht, onder het zand was verdwenen? Had ik dan op de nok van dat huisje gestaan? En de bewoner, was die mede gezonken, zoals een kapitein met zijn schip tenonder gaat?
Het geeft in ieder geval een heel andere betekenis aan het woord duinpan.
Een warme groet,
je Marc

Over Marc Boelens

Marc Boelens (Amsterdam 1956) studeerde Nederlands: literatuur, kunst & cultuur aan de Hogeschool Holland in Diemen, vertaalde Lilian Peake's zinderende roman A sense of belonging naar het Nederlands, is redacteur bij enkele internettijdschriften (waaronder vanaf het begin bij De Gekooide Roos) en schrijft poëzie en korte verhalen. In zijn vrije tijd vult hij zwarte gaten.
Marc Boelens schreef ook op Schrijf.Net