Het door stikstof benevelde elzenbosje ritselt met zijn ronde tanden,
ijzer slaat ijzer schild schild, de ridderbomen
sporen hun rijpaarden aan.
Ik vergeet je onder de hijgende voeten.
Ik loop van het ijzer naar het veertje.
Het paard heeft de oren en de stem van een vleermuis.
Licht in je blik zijn je donkere ogen,
het licht van de dood, het licht van gekliefde mannen,
en als je iets zegt, zeg je het tegen de vliegen,
pesterig plaatste je hatelijke opmerkingen.
Vliegenzon, beul van vruchtbaar land,
voor de grap zeg je de waarheid, je grap is de waarheid.
Dat weet je alleen stap voor stap,
en iedere stap is als duizend jaar strijd,
duizend ertsjaren, smidsjaren.
De ogen bekijken de hemel, het zal niet lang duren of ook zij stemmen toe:
aan de avondlijke hemel knagen de tanden.
Het is het werk van de wolf, dat wij allemaal toch,
in de mond de scherpere tanden wat gebogen
Uit het Fins vertaald door Adriaan van der Hoeven
© 2003
Tomi Kontio / De Gekooide Roos