Het vijftienjarig bestaan van de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam
(SLAA) werd onlangs gevierd met een avond waarop een aantal schrijvers zich in
kort bestek konden uitspreken over hun Brandende Kwestie. Eerder stonden hier
de Brandende Kwesties van Jaap van Heerden en Thomas Roosenboom. Volgende week
Elly de Waard.
Ik rijd over een van de zesbaansautowegen rond Amsterdam, ik zie er de
kantoorgebouwen en nieuwe woonwijken schoksgewijs de grond uit komen en besef
dat ik al jaren niet meer heb gedacht: hier lagen de landerijen waar Nescio
wandelde. Al heel lang geleden heb ik de wijde omgeving van Amsterdam prijs
gegeven aan de bouw.
Ik loop door het centrum van de stad: een smeltkroes van rassen en culturen.
Toen ik hier vijfentwintig jaar geleden arriveerde, was dat nog niet zo. In de
boekwinkels liggen de gedichten en romans van de eerste generatie in het
Nederlands schrijvende Turkse, Marokkaanse en Iraanse auteurs.
Ik zie een jonge vrouw die met haar rechterhand een kinderwagen duwt, in haar
linker een hamburger houdt en tussen rechterwang en -schouder een telefoon
klemt, en zo, kwekkend met haar vriendin, hamburger vasthoudend en kinderwagen
voortduwend, verplaatst ze zich door de menigte op het Rokin.
Op televisie zie ik een van haar man gescheiden en door haar zoon verstoten
vrouw, de moeder van een toptennisser, over haar verdriet vertellen: wat ze
allemaal voor die jongen heeft gedaan, hoe ze is gebruikt - en vanaf die dag
vraag ik me af wat er met mensen is gebéúrd, waarom te ertoe overgaan om voor
de televisiecamera en het oog van miljoenen over hun intieme leven te
vertellen.
In de stad zie ik steeds meer dakloze zwervers en bedelaars.
In de metro voel ik het gevaar: jongens, met drugs in hun lijf, voor wie er
geen grenzen meer zijn.
Honderdduizenden varkens moeten worden afgemaakt, omdat er even iets mis is
gegaan in de bio-industrie. Honderdduizenden. De lijken worden met
bulldozerbakken in vrachtwagens gekieperd. Elke avond zie ik op het
televisiescherm wel een paar van die slimme, nieuwsgierige of angstige
varkensogen - dieren die dicht bij ons zijn, en vervolgens lijken, hangend op
de punten van een bulldozerbak. Er gaat geen golf van afschuw door het land,
er ontstaat geen verzet tegen de manier waarop varkens worden gehouden. Zo
gaat men in een hoogbeschaafd land met dieren om.
Wel wordt er ondertussen heftig gedebatteerd over de aanleg van een tweede
nationale luchthaven. In een land dat zo klein is dat een Boeing 747 er in een
minuut of tien overheen vliegt.
Ik hoor de mannetjesputters van politiek en bedrijfsleven praten over de bv
Nederland - alsof een land een multinational is.
Ik rijd naar Frankrijk en begin zo ergens in Limburg het gevoel te krijgen dat
er een eind komt aan de stedelijke bebouwing, en pas wanneer ik een paar
honderd kilometer gereden heb, in België, begin ik om me heen ruimte te voelen
die er in bijna alle landen meteen is als je de stad verlaten hebt.
Dit is een reeks alledaagse indrukken van een vierenveertigjarige Nederlander
die zijn leven begon op het platteland. Een gevolg van dergelijke indrukken is
steeds vaker dat ik aan de toekomst van Nederland denk, of liever, er ontstaat
als vanzelf een toekomstbeeld. Dat verbaast me wel enigszins. Want van nature
ben ik op het verleden gericht: ik kijk terug, ik overpeins wat er is gebeurd,
en een klein bericht over de ontdekking van een nieuwe gang in de piramide van
Cheops doet me meer dan vijf pagina’s politiek. Het heden fascineert me
en het betovert me. Maar de toekomst laat ik graag aan anderen over. De
toekomst - die komt wel, en altijd snel genoeg.
Desondanks dringt de toekomst zich de laatste jaren aan me op. Ik zie om me
heen een ‘nieuwe wereld’ ontstaan, weliswaar met mensen zoals ze
al duizenden jaren zijn en nog wel lange tijd zullen blijven, maar toch een
‘nieuwe wereld’ - hoe banaal dat ook moge klinken aan het eind van
de twintigste eeuw.
Het toekomstbeeld ontstaat vooral onder invloed van de snelle ontwikkelingen
in de digitale techniek en alle nieuwe mogelijkheden die daardoor zijn
ontstaan of zich al laten vermoeden. Ik houd er niet van om geïponeerd te zijn
door nieuwe technische vindingen (want er is nog wel iets anders dan
techniek), maar ik beken: ik ben geïmponeerd, en moet dat ook wel zijn, want
ik zie de mobiliteit van mensen en kennis, geld en ideeën op een ongehoorde
manier toenemen. De wereldcultuur is, althans in oppervlakkige zin, een feit.
Naast die technologische revolutie is er de hoge bevolkingsdichtheid van ons
land, die de komende decennia alleen maar zal toenemen. Er is de ongekende
welvaart, die het mogelijk maakt om maar te bouwen en te bouwen. En er is het
steeds sterker wordende beeld van een samenleving waarin naast Nederlanders
ook grote aantallen Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken hun plaats
opeisen.
Wanneer ik me de toekomst van Nederland voorstel zijn er altijd twee, nogal
verschillende beelden.
In het ene is Nederland, ik zeg het maar meteen, een benauwend land geworden.
De laatste resten landelijkheid zijn omsingeld door een naderbij sluipende
nieuwbouw. Het is absurd geworden nog te denken in termen van een evenwicht
tussen stad en platteland. Naast de randstad, waar het groene hart is
volgebouwd, zijn er nog een aantal grote stedelijke agglomeraties ontstaan: in
Brabant, rond Utrecht, rond Arnhem, in de Ijsselstreek en in het noorden van
het land rond Groningen en Leeuwarden - precies zoals de planologen dat nu
voor ogen staat.
Er zijn schitterende natuurgebieden, dat wel. Maar het spook van de recreatie
waart overal rond. Om de kilometer staan er informatieborden en videohutten,
waar films worden vertoond over het natuurgebied waar je bent - zodat je niet
de hele wandeling hoeft te maken. De roep van de vogels vermengt er zich met
de riedel van zaktelefoons. Niet alleen in de weekenden maar ook op
doordeweekse dagen lopen we ons daar en masse hutje bij mutje te ontspannen.
Soms krijg je zin zomaar iemand op zijn bek te slaan. Soms gebeurt dat ook in
zo’n schitterend natuurgebied: plotseling begint iemand een ander op
zijn smoel te slaan.
Wie dat doet, krijgt een pil.
Nederland heeft er nog enkele miljoenen inwoners bij gekregen en geniet de
twijfelachtige eer het dichtst bevolkte land ter wereld te zijn. Met zijn
twintig miljoenen zijn we. Er rijden bijna zoveel auto’s, schoner en
stiller dan nu, maar evenzogoed bijna twintig miljoen auto’s. De wegen
zijn elke dag overvol. Er is nog een flink aantal nieuwe autowegen aangelegd,
want de infrastructuur gaat boven alles, transitoland als we zijn, en we
kunnen niet achterblijven bij het buitenland.
Er is, na aanvankelijk uitstel, tóch een tweede nationale luchthaven
aangelegd, en hij ligt bij Rotterdam - want wat Amsterdam heeft, dat wil
Rotterdam ook, en daar heeft de luchtvaartlobby dankbaar gebruik van gemaakt.
Nederland is een miljoenenstad geworden, dat wil zeggen een conglomeraat van
steden en verstedelijkt platteland. In de zogeheten hoogstedelijke centra is
veel te doen. Maar verder is het er saai. Je rijdt van suburb naar suburb, en
alles is er zo tam, zo voorspelbaar en perfect - dat je soms de onbedwingbare
neiging hebt om uit te stappen en zomaar iemand op zijn bek te slaan of
anderszins destructief te worden. Maar wie dat doet, krijgt dus een pil, en
dan is hij weer normaal.
De farmaceutische industrie doet zeer goede zaken, nog beter dan heden ten
dage. Het levenstempo is hoog, zo ook de werkdruk. In de bv Nederland leef je
vooral om te produceren. Een miljoen mensen aan de antistresspillen, twee
miljoen aan de antidepressiva, en dat zijn dan nog slechts de officiële
cijfers. Ook als het gaat om criminaliteit benaderen we het voorbeeld van de
Amerikaanse grote steden.
De universiteiten zijn kapot gemaakt door het marktdenken van de overheid: ze
leveren een product op maat.
De cultuur is een bont festijn, maar uiteindelijk krachteloos door de
overdaad. De aandacht is oppervlakkig. Niets dringt meer diep door, niets
heeft meer een vormende invloed. Steeds meer teren we op het verleden: aan de
grote muziek, de grote schilderkunst en de grote literatuur wordt niets meer
toegevoegd.
De geest waaruit poëzie ontstaat, is z.z.z. geworden, oftewel zeer zeldzaam en
overleeft in schuilhoeken.
Het onbehagen woekert.
Maar verder gaat alles ‘perfect’.
Dit is het ene toekomstbeeld, en daarin ben ik somber gestemd, een
cultuurcriticus van de oude stempel, iemand die denkt vanuit een hiërarchie
van waarden en zich niet op zijn gemak voelt in een land waar geen verschil is
tussen stad en platteland, in een samenleving waar het commerciële denken
overal zijn begerige vingers achter heeft gekregen en waar op elk niveau
geldt: als het verkoopt, dan is het goed.
In het tweede ben ik in een lichte stemming, ik sta open voor nieuwe
mogelijkheden, ik voel de aantrekkingskracht van het onbekende, en ik heb meer
vertrouwen in het natuurlijke normbesef van mensen.
Dan krijgen we dit.
In Nederland, in the Low Countries, les Pays Bas, I Paesi Bassi en in Olanda,
is iets bijzonders aan de hand. Op vijf continenten verschijnen fotoreportages
van dit land regelmatig in de tijdschriften. In de moerasdelta is een
bijzonder soort stad ontstaan met daarin reusachtige parken en plassen. De
architectuur is er licht, kleurrijk en inventief. OP het gebied van de
woningbouw behoren de Nederlandse architecten tot de beste van de wereld. Het
is een vriendelijk volk dat er woont, tweetalig, open voor invloeden van
buitenaf. Van de bijna spreekwoordelijke gezapigheid van de Hollanders is niet
zoveel meer te merken, en hij is ook minder op de penning dan hij eeuwenlang
is geweest. Het toegevoegde temperament van twee miljoen Surinamers,
Antillianen, Turken en Marokkanen is hier wellicht een heilzame invloed
geweest.
Overal op de wereld concentreert de bevolking zich in gigantisch grote steden.
Het zijn er veel meer dan nu. Wie had ooit kunnen denken dat de noordwesthoed
van Sicilië, het gebied tussen Palermo en Trápani, een kustlijn van tientallen
kilometers, geheel zou worden volgebouwd? Het is gebeurd, en in het hart van
de Middellandse Zee is een wereldstad ontstaan.
Tot die wereldsteden behoort ook Nederland, en het is een van de meest
vriendelijke, schone en vreedzame om in te wonen. Het cultuuraanbod in de
hoogstedelijke centra is enorm en doet nauwelijks onder voor wat Parijs,
Londen en New York te bieden hebben. De Nederlander verplaatst zich
gemakkelijk. Het openbaarvervoersysteem is zeer goed. Vele autowegen liggen
verzonken in de nog altijd drassige bodem om geluidshinder van het autoverkeer
tegen te gaan. In het achterland vindt men schitterende natuurgebieden, die de
herinnering levend houden aan Nederland zoals het ooit...
Hier stokt mijn pen - ik merk dat ik mezelf niet overtuig met dit
toekomstbeeld. Ik lijk wel een projectontwikkelaar, of de eindredacteur van
een glanzend tijdschrift die een fotoreportage over urbanized Holland van
bijschriften voorziet.
Mijn eerste toekomstbeeld is, om zo te zeggen, hartgrondiger. Voor dit tweede
moet ik een optimisme tentoonspreiden dat ik niet werkelijk bezit, ik moet me
bekennen tot het oppervlakkig hedonisme dat bij de tijdschriften hoort waarin
ons een perfecte wereld wordt getoond. Reëel in dit tweede toekomstbeeld is
alleen de nieuwsgierigheid, het openstaan voor nieuwe mogelijkheden, het
gefascineerd zijn door wat zich aan het ontwikkelen is, ook al is dat dan
misschien de barbarij: de heerschappij van de lege glimlach, een wereld die
haar meedogenloosheid verbergt achter een glanzend oppervlak, een wereld waar
in een week tijd honderdduizend Iraki’s kunnen worden vermoord, een
massaslachting die terzelfdertijd met een volmaakt geregisseerd pr-campagne
aan de wereld wordt verkocht als een technologisch hoogstandje. Ik kan
gefascineerd zijn door de nieuwe wereld die ik zie ontstaan, ja, door het
nieuwe dat ook in mezélf ontstaat, maar ik zal er nooit aan voorbij kunnen
gaan dat ik ben grootgebracht met een hiërarchie van waarden waarin geen geest
boven materie wordt gesteld, innerlijk boven uiterlijk, Shakespeare boven soap
en authenticiteit boven nep.
Barbarij, zeg ik, ietwat pathetisch. Maar wie bepaalt dat? Vanuit welke
voornaamheid kan dat nog worden gezegd? Inderdaad - we kunnen dat niet meer
vaststellen. Die oude hiërarchie van waarden leeft nog wel in ons, maar ze is
door twijfel en cynisme verzwakt en heeft steeds minder geldingskracht in de
samenleving.
Daar woekert het op winst beluste leven voort - en de doeners liggen, als
altijd, mijlenver voor op de denkers. ‘Als het verkoopt, dan is het goed’
- waarom zou dat niet het motto zijn voor onze cultuur in de volgende eeuw?
Of - waarom zouden we ons niet verlustigen in het verval? Wat komen moet, dat
komt!
En is, tenslotte, niet elke zorg om de toekomst van een samenleving vooral
eigenbelang, angst voor verlies, en volkomen overbodig omdat elke nieuwe
generatie zich eenvoudigweg aanpast aan de stand van zaken, of er nu sprake is
van bloei of verval, en leeft met wat er is?
Planologen, ingenieurs, landschapsarchitecten, economen en zakenlieden denken
momenteel driftig na over de toekomst van Nederland - en politici lopen aan de
leiband van deze mensen. Door filosofen, sociologen, cultuurpsychologen,
historici en schrijvers wordt dat nauwelijks gedaan, althans niet op een
niveau dat het commentaar in de krant of het artikel in het maandblad te boven
gaat.
Ik houd er niet van om met een voorbeeld uit het buitenland te komen
aanzetten, maar ik ga dat nu toch doen. Ik mis in Nederland degenen die men in
Frankrijk philosophes noemt: filosofen, geleerden en literatoren die van tijd
tot tijd een bevlogen essay van tachtig, negentig pagina’s op de markt
brengen, waarin een aspect van de hedendaagse cultuur grondig wordt
geanalyseerd, waarin een verbinding met het verleden wordt gelegd en,
uiteraard, een visie wordt gegeven. Wanneer de premier van Frankrijk een
assistent naar de boekwinkel stuurt met het verzoek: ‘Meneer, geeft u
mij onmiddellijk de vier belangrijkste cultuurfilosofische teksten die er de
afgelopen jaren over de samenleving zijn verschenen,’ dan keert deze
terug met vier Franse essays. Wanneer onze minister-president op een
zaterdagmiddag bij Athenaeum binnenloopt, met hetzelfde verzoek, dan gaat hij
naar huis met een Engels, een Frans, een Amerikaans en een Duits boek onder
zijn snelbinders.
Is Nederland er te klein voor om zulke essays te kunnen voortbrengen, te veel
transitoland?
Zeker.
Maar waarom altijd te klein, en waarom er te klein voor blijven nu er zo’n
bijzondere situatie is ontstaan er er zich in ons land zulke diepgaande
veranderingen voltrekken?
© 2003
Oek de Jong / De Gekooide Roos