Als je haar zag lopen, dan zou je Mildred Botha niet meer dan vijftig,
vijfenvijftig jaar geven. In werkelijkheid was ze al tweeënzestig. Haar
haar was grijs, maar nog zeer vitaal: een mooie, volle bos, die ze meestal
opgestoken droeg. Mildred kleedde zich het liefst in lichte, zonnige
kleren. Ze was goedlachs en gastvrij. Zij en haar man woonden in een van
die prachtige voorsteden van Kaapstad.
Het huis kon zo uit een catalogus van de makelaar zijn gekomen: oprit met
gietijzeren hek, een dubbele garage, een witgekalkt huis met twee verdiepingen
en een rood pannendak. Het huis telde zeven kamers en de woonkamer kwam met
openslaande deuren uit op een prachtig aangelegde, niet eens zo grote
bloementuin, waarin echter nog ruimschoots plaats was voor een zwembad van zo’n
vijftien meter.
De tuin was Mildreds trots. Je kon haar op zonnige dagen, en die waren er vele
aan de Kaap, uren op haar hurken bezig zien in haar ‘pride and joy’,
zoals ze iedereen die het maar horen wilde, liet weten.
Mildred was tot voor enkele jaren burgemeester van een klein dorp, zo’n
honderd kilometer van de Zuidafrikaanse hoofdstad, waar haar man huisarts was.
Toen het ANC de macht in Zuid-Afrika overnam, was het echter met haar
politieke macht gedaan en omdat haar man met pensioen ging, leek het het
echtpaar beter het dorp te verlaten en zich terug te trekken in de heuvels
rond Kaapstad. Daar waren ze weer onder elkaar, de blanken. Daar kon zij
dromen, achter haar gietijzeren hek, over de vervlogen tijden, over the old
days.
Ze had niet veel op met the New South Africa, zoals ook Mildred het land van
Mandela en Mbeki noemde. Iedereen had het aan het begin van de nieuwe eeuw
over ‘the New South-Africa…', maar uit de mond van blanken klonk deze
term toch anders dan uit de monden van de trotse zwarten die eindelijk het
apartheidsregime van zich af had weten te schudden.
En niet eens met zo veel geweld. Zeker, er waren delen van Zuid-Afrika die
gerekend konden worden tot ‘no-go-areas’. Vooral Johannesburg werd
voor blanken gevaarlijk geacht. De provincie Gauteng (GP), waarvan deze
noordelijke stad de hoofdstad was, werd in de volksmond Gangster Paradise
genoemd, vooral onder blanken natuurlijk.
Nee, Mildred vond dat ze het niet gemakkelijk had. Ze was toch altijd zo goed
geweest voor de inwoners van haar dorp, ze had toch altijd alle dorpsgenoten
gelijk behandeld? “Of niet dan, George?” George praatte niet graag
over het verleden. Hij gaf haar altijd maar gelijk.
Ik was op een mooie zomeravond bij haar en haar man op bezoek. Ik was voor
werk in Zuid-Afrika en het ICT-bedrijf van Kevin Botha, met wie ik in
Nederland twee jaar had samengewerkt, had me uitgenodigd. Hij wilde graag dat
ik zijn ouders leerde kennen. Zijn broer Stuart, een fysicus, was er ook.
De laatste zonnestralen verlichtten nog maar net het roodbetegelde terras.
George stak een paar kaarsen aan.
“George! Ik vraag je wat…"
“Natuurlijk Mildred, je deed je best, ik weet het.”
“M’n best, m’n best? Wat is dat nou? Ik deed m’n
stinkende best om het iedereen naar de zin te maken, iedereen op eenzelfde
manier te behandelen. Met respect! Maar denk je dat de zwarten dat
waardeerden. Niks. Ze dronken als ketellappers en jatten als raven.”
Mildreds anders zo zachte ogen spoten vuur.
Kevin legde nog wat vlees op de barbecue en vroeg mij, al was het alleen maar
om een minder pijnlijk onderwerp aan te snijden, wat ik van de braai vond.
“Ja heerlijk, nee, fantastisch.” Ik was wat afgeleid door zijn
moeder, maar ik kon natuurlijk niet anders dan concluderen dat deze geweldige
hoeveelheden eersteklas vlees, verse groenten, prachtige wijnen en
overheerlijke exotische vruchten alle barbecues in de miezerige achtertuintjes
in Nederland tot nul reduceerden en dat een barbecue voor mij nooit meer
hetzelfde zou zijn. “Nog een glas wijn?” Hoe kon ik weigeren.
Mildred keek mij aan, zag me genieten van de ondergaande zon, het uitzicht, de
zachte zeewind, die verkoeling bracht, het heerlijke eten en de donkerrode
Kaapse wijn. Ze ontspande.
“You know, Wim”, zei ze, in haar sappige Engels, afgewisseld met
dat merkwaardige Zuidafrikaans dat ik zo heb leren waarderen bij Kevin.
“Weet je, jullie in Europa hebben geen idee. Het is allemaal zo
gecompliceerd. We hebben het altijd zo geprobeerd om iedereen in dit prachtige
land in zijn waarde te laten, maar nu, nu de zwarten aan de macht zijn, gaat
het helemaal mis. Kan ik niet met je mee naar Nederland. Ik heb geld, 25.000
rand hebben we op de bank. Ach nee, natuurlijk kan ik niet mee. Ik wil ook
niet mee. Dit is mijn land…"
Ze leek zich te verliezen in somber gepeins, toen ze plotseling uitriep:
“Ze hebben me pas geleden geweigerd! Ik mocht niet eens in de jury
zitting nemen!”
Ik keek haar onbegrijpend aan. Kevin sprong bij: “Wij kennen hier
juryrechtspraak, vergelijkbaar met Groot-Brittannië. Je maakt altijd kans dat
je opgeroepen wordt om deel uit te maken van een jury, en moeder…"
“Ja, ik was onlangs aan de beurt, maar nee hoor, ik mocht van de heren
niet meedoen.” Ze leek wel een klein kind, dat haar zin niet kreeg.
“Vind je het gek”, mengde ook Stuart zich in het gesprek, “je
hebt jezelf onmogelijk gemaakt.” “Hoezo?”, vroeg ik
overbodig, want Stuart was maar al te bereid de anekdote te vertellen.
“Nou kijk, vóór Zuid-Afrikanen zitting mogen nemen in een jury, moeten
ze hier eerst een aantal nagespeelde processen bijwonen, zeg maar
case-studies, om het klappen van de zweep te leren. De procedure wordt
uitgelegd en bovendien krijg je een aantal lessen rechtsgeleerdheid.”
Tijdens zo’n ‘proefproces’ werd Mildred een vrij eenvoudig
geval van winkeldiefstal voorgelegd. De bewijzen werden op tafel gelegd en
nadat alle voors en tegens tegen elkaar waren afgewogen, werd de juryleden
gevraagd met een oordeel te komen: schuldig of onschuldig. “Mijn moeder
had zo haar eigen opvatting over deze vraag.” Kevin wist niet of hij
moest lachen of dat hij zich moest schamen. Hij keek zijn broer aan en koos
voor de eerste mogelijkheid. Mildred keek strak voor zich uit.
“Hang ‘m”, zei ze tegen de beambte die voor rechter speelde.
“Maar mevrouw, het gaat hier toch niet om de strafmaat, het gaat er
alleen maar om of u, gezien de bewijslast die u is voorgehouden, de verdachte
schuldig acht of niet. Bovendien is de doodstraf afgeschaft, als dat er al wat
toe zou doen, wat dat is in een zaak als deze zelfs niet eens van belang.”
“He’s black, isn’t he?”
“Dat doet er god zij dank niet meer ter zake in het Nieuwe Zuid-Afrika”,
probeerde de man nog, maar mijn moeder vond van wel. “Dieven en
moordenaars zijn ‘t, allemaal. En dieven en moordenaars verdienen de
strop. Zo simpel is dat.”
Kevin moest even een slok wijn nemen. Hij nam het verhaal van zijn broer over.
“Ze probeerden het nog eens met een ander voorbeeld. Braak dit keer, van
weer een zwarte, die het huis was binnengedrongen van een ouder echtpaar dat
op vakantie was. Hij had voor een paar duizend rand aan apparatuur en
tafelzilver meegenomen. ‘Hang ‘m!’ was de reactie van mijn
moeder. Ze hebben haar maar laten gaan. Er viel natuurlijk geen land mee te
bezeilen.”
Mildred had inmiddels de bokkepruik opgezet. “Zie je nou, en dat noemen
ze democratie. Ik kreeg niet eens de kans om mijn democratische plicht te
doen. Ik zeg ‘t je, dit land gaat naar de verdoemenis.”
In een hoekje konden de overige aanwezigen George horen fluisteren, net voor
hij een kippenpootje in zijn mond stak: “En hoe zou dat toch komen?”
© 2003
Wim Kunst / De Gekooide Roos