Ik moest geen enkle kant uit
nam toen maar de nieuwste bus
op weg naar wat in aanbouw was
verliet het voltooide
op wat ik daarvoor aanzag
en zou wel merken waar ik aankwam
in iets dat nog onaf was
dat ik nog aan mij toe kon voegen
of te laat in het al bestaande
ik wilde weten
of het zand er al was ingelopen
of nog woei over tegels
of over de sloot nog die plank lag
ik de molen nog kon zien
en het dorp in de polder
op die grote luchten er nog waren
met de wolken waarvan ik dromen moest
of er op een voorlopige hoek
plastic haakt aan de meidoorn
een keet zou staan voor de aannemer
en een voor de buschauffeur
of ik in een bui zou raken
van inzicht in de gang van mijn bestaan
of ik het oude spoor zou zien
waar de nieuwe weg onwillig lag
ik wilde weten wat ik niet gissen kon
of jij daar ook zou lopen
net voor mij de bus uit
met je duinblonde haar
dansend op je rug
en of met een zuigend hart
ik je dan weer volgen zou
tot waar je moeder stond
op de flagstones van de voortuin
en ik haastig verder ging
verward als een meisje
en doolde in een andere wijk
ook daar weer op zoek naar je beeld
dat zich als in een cellofanen envelop gevat
nooit echt goed liet zien
alsof er iets mis was met mijn blik
alsof die zich verkeerd had ingesteld
alsof het me niet was vergund
want meende ik soms dat ik je zag
op een open plek één helder ogenblik
dan trok alweer de stad
snel haar huizen op
en benam me het gezicht.
© 2004
Remco Campert / De Gekooide Roos