Howard had ons op zeven december om half elf uitgenodigd in zijn kantoor op de zestiende verdieping van een grijs gebouw op nummer 214 van West 34th street. Cleo deed onderweg al nerveus en zat, eenmaal binnen, onophoudelijk te draaien op haar stoel. Ik begreep niet waarom. Alles was besproken en geregeld. Er was geen reden om zenuwachtig te zijn. We hoefden alleen onze naam te zetten.
Met het excuus dat ik de formulieren beter zou kunnen begrijpen, vroeg ze mij alles het eerst te tekenen. Ondertussen overhandigde Cleo de kopieën van onze paspoorten, die zij die morgen voor ons gemaakt had, aan Howard. Toen ik klaar was, schoof ik de papieren naar Cleo en legde de pen voor haar op tafel neer. Ik keek naar haar hand die de pen oppakte. Misschien was ik nieuwsgierig naar haar handtekening. Misschien keek ik alleen omdat er niets anders in de kamer was om mijn blik op te laten rusten. Hoe dan ook, ik keek en zag hoe zij haar bovenlichaam over de tafel boog en haar arm beschermend op de contracten legde. Ze leek een scholier die examen doet.
‘Ben je bang dat ik afkijk?’ vroeg ik plagend.
Ze gaf geen antwoord en vervolgde het paraferen van de bladzijden. Zodra ze alles getekend had, maakte ze een nette stapel en gaf deze aan Howard. Hij controleerde vluchtig onze handtekeningen en ik weet zeker dat ik niets vermoed zou hebben als hij niet gezien had, dat ik een bladzijde was vergeten. vergeten.
‘Please, initial this one too, dear,’ en hij gaf me het blad in handen.
In eerste instantie zag ik het niet. Ik legde het papier voor me neer en zette mijn paraaf. Toen ik het oppakte en wilde teruggeven, zag ik die andere naam, bovenaan de bladzijde vlak naast de mijne, gedrukt in oubollige type-letters. Het was een naam die ik niet kende en die me toch bekend in de oren klonk: Rosalie van Walgaerden. Mijn ogen schoten naar de onderkant van het vel en daar zag ik naast mijn eigen A.B. de letters R.v.W.
Ik fronste mijn wenkbrauwen en keek opzij. Cleo staarde voor zich uit. Ze haalde diep adem en blies die adem vervolgens tergend langzaam weer naar buiten.
‘Waarom staat jouw naam hier niet?’ vroeg ik, ‘wie is Rosalie?’
Cleo keek me niet aan en herhaalde haar diepe ademen.
‘Zuchten is geen antwoord!’ riep ik, ‘waarom staat daar een verkeerde naam?’
Ze keek me recht in de ogen en zei: ‘Dat is niet belangrijk.’ Vervolgens draaide ze haar hoofd van me af.
‘Het is een contract!’ riep ik met overslaande stem, ‘en hij heeft je paspoort. Natuurlijk is dat belangrijk!’
Cleo zweeg weer en ik was niet van plan dit te laten gaan. Ik had geaccepteerd dat ze onconventioneel was en curieuze redenen had om zaken op haar manier te regelen. Ik hield van haar ongrijpbaarheid, maar dit ging me te ver. Ik keek haar aan met een blik die na elke seconde zwijgen dreigender werd. Uiteindelijk gaf ze toe.
‘Het is mijn echte naam,’ zei ze, ‘ik lieg niet. Ik heet Rosalie van Walgaerden, maar ik verafschuw die naam zo, dat ik er het liefst nooit mee geconfronteerd word. Cleo is mijn roepnaam, het is een naam die me bevalt. Zo, nu weet je het.’
Ineens begreep ik waarom ze zo weinig post thuis ontving en vaak brieven en documenten bij de Poste Restante afhaalde. Op onze brievenbus stond geen Van Walgaerden. Ik herinnerde me op dat moment dat ik de naam eerder op een bankafschrift had gezien. Ze had gezegd dat het haar moeders meisjesnaam was en dat ze haar oude rekening gebruikte. Ik voelde een pijnscheut recht door mijn borst.
‘Waarom heb je tegen me gelogen?’
‘Ik heb niet gelogen. Ik heb het je alleen niet verteld.’
Voordat ik hier tegenin kon gaan, werden we onderbroken door Howard die van dit hele gesprek in het Nederlands geen woord had verstaan en zich zorgen begon te maken door de uitdrukkingen op mijn gezicht. We verzekerden hem ervan dat er geen problemen waren en dat alle zaken afgerond konden worden, zodat hij naar zijn volgende afspraak kon gaan.
Een half uur later was ik met haar alleen. We liepen op straat richting de subway op Greeley Square toen ik haar vroeg waarom ze me dit niet verteld had. Cleo had gelukkig haar jas van onverschilligheid afgelegd en vertelde op geduldige wijze wat er was gebeurd. Ze legde uit dat ze er op een dag genoeg van had, dat niemand in Frankrijk haar naam kon uitspreken en dat ze daarom bij het maken van een reservering een andere naam had opgegeven. In het vervolg gebruikte ze die naam als ze uitging en als ze nieuwe mensen ontmoette.
‘En het sloeg aan,’ zei ze, ‘zelfs mensen die me al met mijn oude naam kenden, gingen me Cleo noemen. En zeg zelf, deze naam rijmt toch veel meer met wie ik ben?’
Ik moest haar gelijk geven. De vrouw die Cleo was, kon niet vereenzelvigd worden met een naam als Van Walgaerden. Haar voornaam, Rosalie, vond ik prachtig, maar het was te romantisch. Cleo zei precies wat nodig was. ‘Ben je nog boos?’ vroeg Cleo. Ze trok een pruillip.
Ik schudde heftig van nee: ik was niet meer boos, ik was dat ook niet echt geweest en ik kon me niet voorstellen dat ik het ooit zou zijn.
‘Jippie!’ riep ze, ‘je bent de liefste vrouw van de hele wereld. En nu gaan we champagne drinken, want een contract tekenen is een uitstekende reden.’ Ik lachte en sloeg een arm om haar heen. Cleo wist dat ik alleen champagne wilde drinken bij feestelijke gelegenheden. Wat was ik blij met haar. We verzonnen die avond tientallen mogelijke pseudoniemen voor mij, waarvan ik me er geeneen herinner en kwamen heel laat zingend en lachend dronken thuis. Ik vond het reuze interessant dat zij dat zomaar durfde, haar naam veranderen.
© 2004
Claire Polders / De Gekooide Roos