Marc Boelens Mijn Beste (16)
Mijn beste,
Zaterdag 25 september, drie uur ’s middags. Het moment dat ik nooit zal vergeten, zo lang ik leef. Het moment van de landing.
Heus, een ballonvaart is leuk, ik kan het iedereen aanraden. Ik maak er ieder jaar een. Van bovenaf ziet de wereld er heel anders uit. Kleiner. Vriendelijker. Ongevaarlijk, bijna. Protserige villa’s met zwembaden worden teruggebracht tot lieflijke huisjes met potsierlijk kleine zwembadjes; daar valt niet fatsoenlijk in te zwemmen. Allemaal uiterlijk vertoon. Overal blaffen honden wanneer je laag overvliegt, alsof de volle maan zelf boven de huizen zeilt.
Vooral als de brander uit is – zo’n ding maakt een teringherrie – is het vredig. Vogels vliegen onder je langs, andere luchtballonnen glijden hoger of juist lager door de lucht.
Zo ontdek je een wereld die anders verborgen blijft. Torens in de verte. De spoorlijn, de brug over de rivier, een schoolplein met joelende kinderen die opgewonden naar omhoog wijzen en zwaaien. Een pad tussen de velden met uitgeholde bandensporen, koeien die uiteen stuiven als de schaduw van de ballon overtrekt, ergens kraait een haan. Dan het bos, dat zich als een veld groene kolen uitstrekt tot het ten slotte in de blauwige einder verdwijnt, populieren ruisen zachtjes. En op vijfhonderd meter doet de piloot zijn kunstje: de ‘bodemproef’! Keihard springt hij op en neer, zodat iedere passagier bleek wegtrekt van schrik.
Maar dit keer kwamen we niet tot vijfhonderd meter. Bij lange na niet. Het ging al helemaal fout toen we opstegen. De brander ging uit. Normaal gesproken is er dan nog niet veel aan de hand: gewoon weer aansteken en je vliegt verder alsof er niets gebeurd is. Maar dit keer ging die vlieger niet op (als ik die beeldspraak mag gebruiken): de brander wás uit en blééf uit.
We zaten met maar drie personen in de mand. De piloot was zeer ervaren; ik had al vaker met hem gevlogen. De vorige keer scheerde hij letterlijk over de boomtoppen, zodat de inzittenden ‘m aardig knepen.
Toen hij nu dan ook begon te vloeken toen de brander niet wilde aanslaan, begon ik te lachen. Mij zou hij niet meer zo makkelijk in de maling nemen.
Maar hij besteedde geen aandacht aan mij en werkte koortsachtig verder aan de brander. Intussen waren we aardig uit koers geraakt, in plaats van weilanden verschenen er huizen onder ons. We waren in een buitenwijk van een stadje terechtgekomen. En de ballon bleef dalen. De huizen werden allengs groter en het vogelperspectief begon te verdwijnen. We scheerden rakelings over de daken en toen gebeurde het onvermijdelijke: met een enorme klap boorde de mand zich in het pannendak van een huis. De ballon dreef lobbig over onze hoofden verder en trok de touwen strak. Maar de mand had zich stevig achter de nok vastgezet. Mijn zenuwen werden aan flarden gescheurd. Iemand schreeuwde. Alles schreeuwde: de touwen, de wind. Nog steeds trok de leeglopende ballon met grote kracht aan de lijnen en de dakpannen konden zoveel geweld niet aan. Krakend braken ze in stukken. De mand schoof nu over de nok heen en kapzeiste. We moesten ons stevig vasthouden om niet uit de mand te glijden. We hingen nu ondersteboven op het schuine dak. De ballon was inmiddels dermate leeg dat hij neerzakte op de grond, de voortuin, aanpalende tuinen en de straat daarvoor ruim toedekkend, als een grondzeil voor de winter. De touwen verslapten. Maar het gevaar was zeker niet geweken: als de mand zou gaan glijden, dan zou die ons verpletteren. Zo’n ding weegt vele honderden kilo’s.
Achter de tuinen verzamelden zich voorbijgangers. De meesten schenen het wel lollig te vinden. Er werd gelachen en gewezen. De piloot hield zich met één hand vast en belde met de ander hand het alarmnummer. Er klonk een monsterachtig geluid. Krakend begonnen opnieuw dakpannen het te begeven onder het gewicht van de mand.
‘Blijf stil zitten!’ waarschuwde de piloot. Maar dat had hij niet hoeven zeggen. Mijn medepassagier en ik haalden zelfs nauwelijks adem. Mijn maag zat in een strakke knoop van angst.
Het leek een eeuwigheid te duren, maar in werkelijkheid verstreken er nog niet eens tien minuten, voordat de sirenes van de brandweer weerklonken. Een hoogwerker reed over de leeggelopen ballon naar het huis en het bakje, met daarin een brandweerman, werd op hoogte van de mand gebracht. Daarmee bracht de brandweerman zichzelf ook in gevaar, want de mand kon nog steeds gaan schuiven en dan bakje, brandweerman en al meesleuren. Maar het ging goed. Mijn medepassagier liet zich als eerste uit de mand glijden, het bakje in. Hij werd veilig naar beneden gebracht. Nu was ik aan de beurt. En ook dit keer gebeurden er geen ongelukken. Ten slotte werd de piloot bevrijd.
Hoe de mand van het dak moest worden gehaald, was me een raadsel, maar de brandweerlui zeiden dat het allemaal wel goed zou komen met een kraan van een naburig bouwbedrijf.
Ik weet niet zeker of ik volgend jaar weer een vlucht zal maken, maar in ieder geval eindigde deze met een spannend artikel voor de plaatselijke krant en een spectaculaire foto.
Ik wens je behouden vaart,
Marc

Over Marc Boelens

Marc Boelens (Amsterdam 1956) studeerde Nederlands (literatuur, kunst & cultuur) aan de Hogeschool Holland in Diemen. Hij is enkele jaren werkzaam geweest als leraar Nederlands en hij vertaalde Lilian Peake's zinderende roman A sense of belonging naar het Nederlands. Vanaf het begin is hij redacteur bij De Gekooide Roos. Hij schrijft korte verhalen en jeugdboeken. In zijn vrije tijd doet hij iets met gebakken lucht.
Marc Boelens schreef ook op Schrijf.Net