Weer stond in de schijn van het laatste
kwartier een potsierlijke schutting
te pronken. Weer schiep ik gehaast
een spelonk, legde gebeden als eitjes
te broeden, doodde wat zwellende muggen.
Het vlugge vergeten begon. Het waren
slechts mijn broers en zussen die
als tranen van een kussen samen
smolten met mijn schoot. En weer bad ik
om hun dood, om geen namen, geen advent.
Zachtjes waande ik de troost
van koffie en frambozenjam
je stem: ‘Geef me je brood’
- en ik beaamde.
© 2004
Colinda van Berloo / De Gekooide Roos