Het liefst werkte José Miraldo in zijn zomeratelier. In de gevel op het zuiden
had hij bij de verbouwing van de
boerderij grote ramen laten zetten. Maar nu in november de laatste bladeren
van de populieren werden gerukt en
vuilgrijze luchten de avond voortijdig lieten beginnen, vond hij het koud in
het atelier. Zoals elk jaar had
hij ook nu uitnodigingen ontvangen, om op Malta, op Korfu of in Zuid-Italie te
overwinteren en te werken. Hij
had alles vriendelijk afgewezen. Hij was tevreden met een groot aantal
schetsen, eerste aanzetten en ideeën die
hij in voorjaar en zomer had gemaakt en die hem tien winters werk zouden
bezorgen, als hij ze allemaal zou
uitwerken. De koorts, die hem had bevangen om alles wat hem raakte te
verbeelden, was er nog steeds. De laatste
jaren trad hij niet meer naar buiten, maar leefde met Gisèle in dit landhuis,
een grote boerderij met opstal,
verbouwd en aan zijn wensen aangepast Acht jaar geleden had hij hier rust
gezocht. Die rust werd mede bepaald
door zijn advocaat, die zijn geld had belegd. Zelf begreep hij te weinig van
geld en zaken. De laatste dertig
jaar was met de internationale erkenning van zijn werk een stijging van de
waarde gekomen. In Guy Amers had hij
iemand gevonden, die zijn inkomsten goed beheerde. De waardestijging van
schilderijen, gouaches en tekeningen
had hem verbijsterd. Het was voor hem onbegrijpelijk, dat men voor een
schilderij van twee maanden werk een
bedrag neertelde, waar iemand vijf jaar lang van kon leven. Hij werkte secuur
en gewetensvol, trouw aan zijn
uitgangspunten. Wat klaar was, werd apart gezet en na een half jaar opnieuw
bekeken. Beviel het resultaat op
dat moment niet, dan verbrandde hij het schilderij. Desondanks was er een
behoorlijk jaarproductie. De kritiek
bleef hem welgezind, hoewel hij de pers volkomen negeerde en zich alleen met
zijn werk bezighield. De stilte
die hij zocht, werd de laatste jaren vergroot door toenemende doofheid. Dat
gebrek had hij nog niet helemaal
verwerkt. Steeds weer bewonderde hij het geduld en de liefde waarmee Gisèle
zijn driftbuien opving en ook de
volharding waarmee ze hem tot een goed en regelmatig gebruik van zijn
gehoorapparaat probeerde te brengen.
Hij zat in een ideale positie voor het raam, half leunend, half zittend op de
tafelrand. Zo was het licht
goed. Snel en zeker zette hij een steigerend paard op het doek. Pas toen hij
de trillingen van het kloppen op
de tafel voelde, realiseerde hij zich dat er eerder zoiets als het kloppen op
zijn deur geweest moest zijn. Guy
Amers, zijn vriend en advocaat keek hem glimlachend aan. José legde penseel en
palet neer en trok zonder iets
te zeggen zijn vriend tegen zich aan en kuste hem.
Achter de rug van Guy gebaarde Gisèle naar zijn oor. Braaf zette hij zijn
gehoorapparaat aan.
“Guy, zeg het eens,” zei hij. Gisèle trok zich terug, na even met
haar lippen naar hem getuit te hebben.
“Ja, José, het is een vreemde zaak. Je bent nu 82 jaar en ik moet je
vragen. of je een bepaalde zaak van
zo‘n vijftig jaar geleden kunt herinneren.”
Guy keek hem met een vage, afwachtende glimlach aan. Ook José glimlachte.
“Maak je geen zorgen, Guy, dat lukt nog best.” zijn glimlach
verdiepte zich, “en mocht mijn geheugen me in
de steek laten, dan heb ik mijn dagboek nog. Maar je maakt me wel
nieuwsgierig. Waar gaat het over?”
“Vlak voor de grote overzichtstentoonstelling van je werk is er een man
bij Deflaoui aan komen lopen. Hij
beweert dat hij een schilderij van je heeft dat uit 1938 stamt.”
“En wie is die Deflaoui?”
“Abdellah Deflaoui is de nieuwe direkteur van het Centrum Moderne Kunst.
Hij is in mei Claude Divigneau
opgevolgd.”
“Marokkaan?”
“Van oorsprong wel. Hij is de tweede of de derde generatie in Frankrijk.
Een hele intelligente organisator
met een goed gevoel voor publiciteit. Ik mag hem wel.”
“En dat schilderij, hoe zit het daarmee? Heb je het gezien?”
“De eigenaar, ene Cyriel de Pauwe, beweert dat jij in 1938 in zijn
logement in Knokke hebt gewoond en dat
je daar -omdat je een jaar achter was met de huur -betaald hebt met een
schilderij.”
Gisèle kwam binnen met een dienblad. Wijn voor Guy, mineraalwater voor José,
koffie voor Gisèle. Even
bleven ze besluiteloos staan en besloten toen naar de woonkamer te gaan. In
het atelier stonden alleen tafels,
twee schildersezels en een stoel.
“Dat schilderij,” ging Jose verder, “is het gesigneerd?”
“Nee, daar heb ik op gelet. Niets gezien wat er op lijkt, ook op de
achterkant niet.”
“En waar is het nu?”
“Deflaoui heeft De Pauwe een kwitantie gegeven en een verklaring, dat
hangende het onderzoek het doek niet
als een echte Miraldo erkend kan worden. Het is een soort okerkleurig
duinlandschap met donkergroene
boompartijen en een donkerblauwe of donkerpaarse hemel en een diep oranje maan
of zon. Ergens heb ik het gevoel
dat het van jou is. Qua stijl weet ik het niet te plaatsen.”
José knikte instemmend, terwijl het verhaal van Guy aanhoorde. Hij nam een
slok van zijn mineraalwater.
Gisèle zweeg en keek van de een naar de ander. José begon te grijnzen. De
grijns, die zijn wangen vol grijze
stoppels plooide, was die van een kwajongen die op voorhand genoot van de
streek die hij uit ging halen,
wetende dat hij niet gestraft zou worden.
“Ja,” zei hij, “Cyriel de Pauwe. Daar heb ik een jaar bij
gewoond. En inderdaad zonder te betalen.”
“En toen heb je hem met een schilderij betaald?,” vroeg Guy.
“Nee, bij hem niet. Toentertijd deed ik dat wel bij anderen, als de nood
aan de man kwam. Maar dat is
bekend. Jullie catalogus is compleet. Alles tot en met 1984 staat er in.”
“Maar die Cyriel dan?” vroeg Gisèle, “liegt die dan? Die is
uit Knokke naar Parijs gereisd en heeft de hele
internationale pers over zich heen gekregen.”
“Het is eerder zo dat hij de pers heeft opgetrommeld.” In de stem van Guy
klonk irritatie door.”Hij meent
kennelijk dat meer publiciteit meer winst betekent.”
“Dat weet ik niet. Wat ik me van Cyriel de Pauwe kan herinneren, is niet
veel goeds. De Pauwe had goede
connecties met de burgemeester en de politie. Toen ik hem een jaar aan het
lijntje had gehouden met het betalen
van de huur, heeft hij me vast laten zetten om zijn geld te krijgen. Voor ik
veroordeeld kon worden, hebben
drie vrienden de schuld voldaan. Hoe die dat hebben gedaan, weet ik niet meer.
Niemand van mijn vrienden had
toen geld. Toen ik vrij kwam, was mijn kamer in het logement leeg en wist
niemand waar mijn schilderijen en
mijn spullen waren gebleven. Niemand kon me iets zeggen of zei me iets.
Teneinde raad ben ik toen via mevrouw
van Aalsteren in Brussel weer naar Parijs gegaan. In Knokke ben ik vier
schilderijen en zo‘n tweehonderd
schetsen kwijtgeraakt.”
“Waarom heb je eigenlijk nooit betaald?” vroeg Gisèle.
Meer kritisch dan benieuwd, dacht Miraldo. Hij keek haar peinzend aan , voor
hij antwoordde: “In Knokke ben
ik heel lang ziek geweest, daarom kon ik die Cyriel ook niets betalen. Ik kon
niets verkopen.”
Stilte volgde, Gisèle stond op en schonk Guy zijn tweede glas wijn in.
“Dus als ik het goed begrijp, zou dat schilderij echt kunnen zijn?”
vroeg Guy, zijn glas tegen het licht
houdend.
“Het zou kunnen. Als ik het zie, denk ik dat ik het wel weer weet. Toen
schilderde ik geabstraheerde
landschappen. De kleuren hadden een donkere gloed.”
“Ik ken niets van je uit die periode,” zei Gisèle. Zij had de
uitgebreide overzichtscatalogus samengesteld,
samen met Claude Divigneau.“Hoeveel zou zo‘n schilderij nu waard
zijn?” vroeg Gisèle aan Guy.
“Goed voor minstens 275.000 Euro, zou ik zo zeggen,” zei Guy
aarzelend, “als het echt is. Het is maar net
hoe de markt op een gegeven moment ligt. ”
“Maar,” zei hij met een flauwe glimlach knikkend naar Josè,
“daar worden wij niet wijzer van.”
De taxi stopte. Miraldo keek naar het Centrum Moderne Kunst. Het was mis. Een
groepje journalisten en
fotografen stond klaar, toen hij naar de zij-ingang liep. Daar hield Deflaoui,
een mollige, breed glimlachende
veertiger, de deur open. Voor vragen konden losbarsten, beloofde de dunne stem
van Miraldo, dat hij straks op
hun vragen in zou gaan. In de gang zette hij zijn gehoorapparaat aan.
“Heeft u die ontvangst georganiseerd?” vroeg hij kwader klinkend
dan hij bedoelde. De glimlach van Deflaoui
kromp ineen.
“Nee meneer Miraldo, ik in geen geval. Dat zou te voorbarig zijn
geweest. Ik weet bijna zeker dat de heer
De Pauwe hier debet aan is.”
“Zo,” klonk het zacht en dreigend uit de mond van Miraldo, “zo,
zo.”
De rimpels op zijn voorhoofd verdiepten zich tot een frons. Ze liepen zwijgend
door het grijze betonnen
magazijn en namen de lift naar de eerste verdieping. De ruime werkkamer van
Deflaoui zag uit over het Père
Lasalle. In de stoel voor het bureau zat een oude man. Zijn houding was
kordaat en zelfverzekerd. Miraldo keek
neer op dun, rossig haar, een bril met dikke glazen in een dik montuur en
dikke, besliste lippen. Dat was
Cyriel de Pauwe, stelde hij voor zichzelf vast. De hele reeks van
gebeurtenissen in Knokke kwam hem weer voor
de geest. Toen had de man hem het gevoel gegeven ouder te zijn. Nu zag Miraldo
dat deze De Pauwe iemand van
zijn leeftijd moest zijn.
“Meneer De Pauwe,” begon Deflaoui, nadat Miraldo, Guy Amers en De
Pauwe waren gaan zitten, “u heeft bij mij
een schilderij in bewaring gegeven. Daarvan zegt u dat het een echte Miraldo
is. Met twee andere kenners van
het werk van Miraldo heb ik het schilderij uitvoerig bekeken. Geen van drieën
konden we met zekerheid zeggen,
dat uw schilderij een echte Miraldo is. De signatuur ontbreekt. In de stijl
van het schilderij vinden wij te
weinig karakteristieken, zoals die het werk van Miraldo bepalen. Vooral als we
kijken naar de periode rond
1938-1939. Het koloriet is anders. Het werk komt niet voor in de precieze en
volledige catalogus van 2003. Het
zou kunnen betekenen, dat het schilderij geen Miraldo is. Of het zou kunnen
betekenen, dat de heer Miraldo zich
niet meer kon herinneren dit schilderij gemaakt te hebben, toen de catalogus
werd samengesteld.
“Maar het is van hem. Ik weet het zeker.” De Pauwe schoot
roodaanlopend overeind. “Ik zie hier dezelfde
man, die in mijn logement heeft verkeerd en mij met het schilderij heeft
betaald.”
“Ik heb in 1938 in uw logement gewoond, dat klopt,” zei Miraldo
rustig.
“Maar wat ik toen had, is buiten mij om verkocht. Dus hoe komt u er aan?”
“Nee meneer, zo is het niet gegaan.” Fel fonkelden de blauwe ogen
achter de brillenglazen van De Pauwe,
“want ik heb dit schilderij van u ontvangen als betaling van
achterstallige huur. Of wilt u dat niet meer
weten?”
Met die laatste woorden sproeide De Pauwe speeksel in het rond. Het leek erop
of hij Miraldo aan zou
vliegen. Zowel Deflaoui als Guy Amers schoten overeind. De Pauwe zonk weer in
zijn stoel terug.
“Nee meneer,” zei Miraldo op zijn beurt, kalm, zeer kalm, “maar
waar maakt u zich druk over? Bijna vijftig
jaar heeft u een schilderij in huis en nu gaat u heibel maken.”
“Meneer, dat zal ik u subiet vertellen. Mijn zoon wil huwen en ik dacht
dat dit schilderij wel goed op zou
leveren.”
“Zo?” Miraldo bleef irritant kalm.
“Ja meneer, ik weet het zeker!” De Pauwe bleef opgewonden. Het
zweet parelde op zijn rood aangelopen
voorhoofd. Zijn vuisten waren gebald.
“Meneer Deflaoui, hoeveel dacht u dat dit doek waard is, als het een
echte Miraldo blijkt te zijn?”
De vraag van Guy verplaatste de aandacht van De Pauwe van Miraldo naar
Deflaoui.
“Mijn schatting ligt in een dergelijk geval in de buurt van de 275.000
Euro. Afhankelijk van diverse
factoren, het kan meer of minder zijn.” Trillend van blijdschap zakte
Cyriel de Pauwe achterover in zijn stoel.
Zijn mond hing open in een halfafgemaakte grijns. Onbewogen zei Miraldo:
“Laten we de zaak niet onnodig spannend maken. Meneer Deflaoui, kunt u
mij het schilderij laten zien?”
Deflaoui liep naar de hoek van de kamer, waar een schildersezel stond, die met
een doek was afgedekt. Met
een zwaai alsof het een goocheltruc betrof trok hij het doek van het
schilderij. De aanblik schokte Miraldo,
ondanks dat hij er zich op had voorbereid. Na een kleine vijftig jaar stond
daar De Okeren Duin. Ziek was hij
in Knokke geweest, ziek en ondervoed. Als hij geld verdiende, werd er eerst
materiaal gekocht en dan eten.
Steeds opnieuw had hij geprobeerd de vloeiende lijnen van de duinen te vangen
en om te zetten in een nieuw
geheel. De kleuren hadden een getemperde gloed, als van vuur dat door as
gloeit. Dit was de beste van de vier
schilderijen. Feitelijk waren de drie andere schilderijen en de meeste
schetsen voorstudies voor dit doek
geweest. Zijn gezicht stond onbewogen, de hand die de sigaret vasthield,
trilde niet. Hij boog zich naar voren,
om de
details beter te kunnen zien. Bekeek de achterkant. Gespannen volgde De Pauwe
zijn bewegingen. Miraldo
voelde de blik van de man op zich rusten. Nog steeds voelde hij een diepe
afkeer van deze man die hem na een
jaar ziekte en tegenslag als een misdadiger had laten opsluiten en intussen al
zijn bezittingen had ingepikt.
Hij kuchte en richtte zich uit zijn onderzoekende houding op.
“Dit lijkt in niets op wat ik ooit geschilderd heb,” zei hij
langzaam en nadrukkelijk. “Dit kan nooit door
mij geschilderd zijn. Ik geloof dat meneer -Miraldo knikte naar De Pauwe -zich
vergist. Hij bezit een mooi
schilderij, met een interessante kleurstelling. Misschien is dat een troost.”
Volledig buiten zinnen sprong De Pauwe overeind.
“Gij vuile, vuile, vuile...” spoog hij Miraldo toe. Woest zwaaiend
kwam hij op hem af. Met moeite wisten
Guy Amers en Deflaoui te voorkomen, dat Miraldo werd afgetuigd. Ondanks zijn
jaren bleek De Pauwe nog
verrassend sterk. Hij zakte ineen, toen hij zag hoe Miraldo wegglipte, de gang
op, naar de lift. Eenmaal
beneden stapte hij via een zij-ingang bij Guy Amers in de taxi. Halverwege de
rit belde Deflaoui naar Guy. Hij
vertelde, dat De Pauwe intussen het Centrum had verlaten en naar zijn hotel
was teruggekeerd. Het schilderij
had hij op de ezel in de kamer van Deflaoui achtergelaten. Buiten Parijs reden
ze een onweersbui in met felle
windstoten en zware regenbuien. Morgen zou hij toch nog eens proberen De
Okeren Duin te vangen, eerst in
pastel, dan in olie.
© 2005
C.P. Vincentius / De Gekooide Roos