Edith Koenders Andersen en de anderen

Inleiding door de auteur

Over de Deense schrijver Hans Christian Andersen, wiens 200ste verjaardag we dit jaar vieren, is veel bekend en geschreven maar toch weten de meeste mensen erg weinig van zijn persoon en leven.
Dat Andersen in zijn tijd een gevierd auteur was die verre reizen maakte, weet bijna niemand. Op zijn literaire tournees bezocht hij schrijvers, uitgevers, vertalers, illustratoren, kunstenaars en adellijke lieden: Heine, Liszt, het echtpaar Schumann, de gebroeders Grimm, Dickens, van Lennep, Grieg, Balzac, en vele anderen. Aan het hof van erfgroothertog Carl Alexander van Saksen-Weimar-Eisennach werd hij op handen gedragen. Deze hertog wilde met zijn vrouw Sophie, de dochter van onze koning Willem II, de tijd van Schiller en Goethe doen herleven. Andersen was in 1857 aanwezig bij de onthulling van het standbeeld van deze twee grote dichters en merkte in zijn dagboek op ’Schiller lijkt op mij’.
Ook in Denemarken ging hij om met kunstenaars en adellijke lieden. Hij trok het hele land door en verwerkte het landschap en zijn avonturen weer in zijn verhalen, sprookjes, toneelstukken en romans.
Met onderstaande portretten wil ik kanten van de schrijver laten zien die voor de hedendaagse lezer nieuw zijn. Elke beroemde tijdgenoot haalt andere aspecten naar boven van Andersens persoonlijkheid en leven. Citaten en anekdotes komen uit Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd - een keuze uit de brieven en dagboeken van Hans Christian Andersen door mij bezorgd en vertaald, Privé Domein 1998, Andersen - en biografi door Jens Andersen, Gyldendal 2004 (ook vertaald in het Duits en Engels), Hans Christian Andersen - the life of a storyteller van Jackie Wullschlager, The Pinguin Press, 2000, en de originele dagboeken en brieven van Andersen.

Een stormachtige ziel – H.C. Andersen en Franz Liszt

‘Ik zag Liszt van aangezicht tot aangezicht! Wat lijken grote mannen toch op bergen, ze komen beter uit op afstand, dan is er nog ruimte om hen heen.’
Dit schreef Hans Christian Andersen op 6 november 1840 in Hamburg in zijn dagboek. En zes jaar later in Wenen: ‘Hij is een stormachtige ziel die met de klanken speelt. Een klankenjongleur, het verbaasde me maar deed me niet smelten.’
Andersen hield erg van muziek en evenveel van toneel. Hij ging zowel in Denemarken als wanneer hij op reis was, bijna dagelijks naar concerten en het theater. Ook als schrijver bracht hij deze twee passies samen. In Nederland kennen we Andersen bijna alleen van de sprookjes, maar hij was in zijn tijd ook bekend als schrijver van romans, vaudevilles en opera’s.
In 1841 woonde Andersen in Kopenhagen een concert van Liszt bij en daarna dineerden ze samen bij de Deense componist Hartmann, een persoonlijke vriend van Andersen. Hierover schreef hij aan zijn vriendin Henriette Hanck: ‘Liszt lijkt vriendschappelijke gevoelens voor me te koesteren en er wordt hier, evenals in Duitsland, gesproken over de gelijkenis die er tussen onze persoonlijkheden is. Wat een gezegend man die hier niet hoeft te blijven, niet als een bloempje in het water hoeft te staan, maar die van de ene plaats naar de andere kan vliegen, die over geld, bewondering en respect niet te klagen heeft.’ Waaruit weer eens blijkt dat Andersen, op dat moment achter in de dertig, nog altijd leed aan een minderwaardigheidscomplex.
Hij was al in heel Europa bekend als schrijver van romans, toneelstukken, gedichten en natuurlijk ‘de sprookjes verteld voor kinderen’. De twee ‘grote’ mannen ontmoetten elkaar nog een aantal keer en Liszt zorgde ervoor dat Andersens opera Liden Kirsten onder de titel Kleine Karin in Weimar werd opgevoerd. Deze opera was op muziek gezet door Hartmann. Het werd in Denemarken weliswaar geen groot succes, maar werd niettemin vaak opgevoerd. In Duitsland bleef het bij één uitvoering omdat het stuk te Deens zou zijn.
De vriendschap tussen Liszt en Andersen ging als een nachtkaars uit, misschien omdat Andersen zich uiteindelijk toch niet in de stijl van Liszt herkende. In 1857 ging hij in Weimar voor de laatste keer naar een concert van Liszt, waarna hij in zijn dagboek schreef: ‘In de schouwburg concert van Liszt, bijna al zijn composities, het was wild, melodieus en warrig. Een paar keer werd er met bekkens geslagen, toen ik het de eerste keer hoorde, dacht ik dat iemand een bord liet vallen, ik ging moe naar huis; het was duivelse muziek.’

Mijn dierbare, innig geliefde Dickens! – H.C. Andersen en Charles Dickens

Ook schrijvers van nu kunnen de goede raad opvolgen die Charles Dickens 150 jaar geleden gaf aan Hans Christian Andersen: ‘U moet nooit kranten lezen, alleen als u er zelf in geschreven heeft; ik heb in vierentwintig jaar niet één bespreking van mezelf gelezen.’ Dickens probeerde hiermee de eeuwig onzekere Andersen gerust te stellen, die hij in een brief had uitgenodigd om te komen logeren.
Ook zijn Engelse uitgever, Richard Bentley, wilde graag dat Andersen naar Engeland kwam om de verschijning van zijn nieuwste roman ’Te zijn of niet te zijn’ persoonlijk op te luisteren. Dit boek werd tegelijkertijd in het Deens, Duits en Engels op de markt gebracht, een fenomeen dat tegenwoordig bij bestsellers vrij normaal is maar in 1857 zelden voorkwam. Reden was niet dat men meende met een bestseller van doen te hebben, maar dat uitgevers nog geen buitenlandse rechten konden kopen en ieder boek na verschijning door Jan en Alleman vertaald en uitgegeven kon worden. Dat wilden Bentley en de Duitse uitgever voorkomen.
Andersen logeerde voor de tweede keer bij het gezin van Dickens. Dat dit niet iedereen meeviel, blijkt uit het briefje dat Dickens na zijn vertrek in de logeerkamer op de muur plakte ‘Hans Andersen slept in this room for five weeks – which seemed to the family AGES!’ Een dochter van Dickens heeft Andersen later ook ‘a bony bore’ genoemd! Dat dit tweede bezoek minder prettig verliep dan dat van tien jaar eerder lag niet alleen aan Andersen, die overigens soms wel merkte dat er iets haperde. Zo verzuchtte hij in zijn dagboek ‘Weinig suiker in mijn thee (…) De moeder en zus van mevrouw Dickens aten ook mee; kleine Kate scherp, de tante heeft beslist genoeg van mij (…) Als Dickens erbij is, is iedereen vriendelijk tegen me.’
Dickens had andere dingen aan zijn hoofd, een goede vriend was gestorven, hij was net klaar met ’Little Dorrit’ en zijn huwelijk liep bijna ten einde. Dat laatste is Andersen volkomen ontgaan, of in elk geval heeft hij het niet willen inzien. Want toen hij weer terug was in Kopenhagen schreef hij een stuk voor de krant waarin hij het gezin Dickens behoorlijk idealiseerde. Zijn lofzang op het gelukkige familieleven van Dickens verscheen ook in het Engels. Voor Dickens, die op dat tijdstip al gescheiden was en met een nieuwe vrouw samenleefde, moet dat mede de reden geweest zijn om niet meer te reageren op de brieven van Andersen: dat deel van zijn leven had hij afgesloten.
Andersen begreep het niet en in zijn autobiografie uit 1869 citeert hij weemoedig uit het sprookje Het dennenboompje om zijn gevoelens over de verloren vriendschap te verwoorden: ‘…en het verhaal was uit; uit, uit en zo gaat dat met alle verhalen.’

De overschoenen van het geluk - Søren Kierkegaard en H.C. Andersen met elkaar op de vuist

In het sprookje ’De overschoenen van het geluk’ van Hans Christian Andersen verandert een griffier in een leeuwerik die door een paar kwajongens gevangen wordt. Het beestje belandt in een kooitje in een kamer waar ook een kanarie en een papegaai opgesloten zitten.
‘Hou toch op met dat gejammer’, zei de papegaai, ‘zeg iets waar we om kunnen lachen! De lach is het teken van de hoogste geestelijke ontwikkeling. Kan een hond of een paard soms lachen? Huilen kunnen ze, maar lachen is alleen de mens gegeven. Ha, ha, ha’, lachte Lorre en hij eindigde zijn grap met: ‘Laten we ons als mensen gedragen!’
De papegaai is de filosoof Kierkegaard en de kanarie is Andersen. Deze twee grote Denen gingen met elkaar op de vuist. Niet fysiek uiteraard, maar op papier. Het enige wat ze gemeen hadden, was dat ze met hun verschijning tekenaars inspireerden en nog altijd inspireren tot het maken van karikaturen. De lange sprookjesschrijver met zijn kleine ogen en fikse neus en de gebochelde wereldvreemde filosoof.
Kierkegaard moest niets hebben van de androgyne Andersen. Hij keurde de onmanlijke personages in diens romans af, had geen goed woord over voor het sentimentele in diens sprookjes. Bovendien vond hij Andersen een huilebalk. Kierkegaard vond dat het genie zich moest ontwikkelen door hard te werken, tegen de stroom op te roeien, terwijl Andersen meende dat het genie alleen tot bloei kon komen als het gekoesterd en gevoed werd.
In zijn allereerste boek ’Uit de papieren van iemand die nog leeft’, tegen zijn wil uitgegeven, veegt de nog jonge filosoof de vloer aan met de eigenschappen die hij in Andersens werk en persoon verfoeit. Andersen neemt daarop zoetjes wraak door in zijn vaudeville ’Toneelspeler tegen zijn wil’ Kierkegaard te parodiëren. Een paar jaar later maakt Andersen echter een verzoenend gebaar. Hij is onder de indruk van Kierkegaards boek ’Of-of’ en stuurt hem zijn nieuwste sprookjes met de opdracht: ‘Of U houdt van mijn werk, of u houdt er niet van, mocht u echter zonder Vrees en Beven komen, dan is dat ten minste iets.’
Jammer genoeg reageert Kierkegaard niet meteen en sterft hij te vroeg. Het zou zo aardig geweest zijn, twee oudere heren die elkaar opzoeken in hun vrijgezellenkamers en die elke keer na een goed gesprek het glas heffen met de woorden: ‘Laten we ons als mensen gedragen!’

Over Edith Koenders

Edith Koenders is vertaalster van Deense literatuur en heeft een selectie uit de brieven en dagboeken van Hans Christian Andersen vertaald onder de titel Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd ( uitg. Arbeiderspers, 1998).
Van haar en haar echtgenoot Adriaan van der Hoeven verscheen in 2005 het H.C. Andersen sprookjeskookboek Geluksperen, roverballetjes en paradijskoekjes (uitgeverij Pereboom). Verder schrijft Edith Koenders boekrecensies voor de Volkskrant en is zij lid van de redactie van dit tijdschrift.
Ediths eigen website