Er was eens, misschien wel honderd jaar geleden, een Franse postbode die
besloot van alle stenen die hij op zijn ronde vond een kasteel te bouwen.
Aan dat verhaal moet ik vaak denken. Tijdens mijn dagelijkse haal- en
brengtochtjes naar school passeer ik een huis dat in de afgelopen dertien
jaar verschillende keren is uitgebouwd. Op zich is dat niet vreemd. Wij
zouden er ook nog wel drie kamers bij willen. In dit huis wonen echter twee
mensen. Hebben ze een ruimtevretende hobby? Verzamelen ze boeken, aquaria,
fossielen of opgezette beesten? Verhuren ze kamers aan illegalen die
onzichtbaar door het leven gaan (je ziet er nooit een hond)?
Ik denk dat er wat anders aan de hand is. De eigenaar van het huis, een man
van middelbare leeftijd, heeft een metselverslaving. Zijn vierkante, uit gele
steen opgetrokken villa heeft zijn maximale volume bereikt. Achter en naast
het huis zijn in de loop der jaren extra kamers verrezen. Een balkon (project
voor één jaar) is dichtgemetseld tot een kamer. Een extra kamer op de eerste
verdieping (project voor weer een jaar) is verhoogd, zodat er wel een giraf in
kan wonen.
Twee jaar geleden jaar dacht ik: het is klaar.
En tegelijkertijd: wat nu?
Tot ik op een goede dag in de herfst zag hoe de man opnieuw aan de slag ging.
Hij begon een diepe geul voor het huis te graven. Dag na dag, week na week zag
je een muur ontstaan van twintig meter breed. Model plantenbak. Maar niet voor
planten kennelijk, er kwam geen plant in.
Weer dacht ik: Hij is klaar.
En ook: wat nu?
Tot hij op een dag wederom met z’n schop, een stuk zeil en zijn oude
vertrouwde cementmolen bezig was. In de loop van de tijd verrezen er twee
halfhoge zuilen aan weerszijde van de oprit. Model (plantloze) plantenbak.
Dit laatste metselproject was de ultieme bevestiging van mijn vermoeden. De
man metselt zijn dagen aan elkaar. Hij metselt tot zijn huis een blokkendoos
is, tot zijn tuin ommuurd is als een kasteel. Tot hij zich definitief in zijn
bakstenen toren zal kunnen terugtrekken. God mag weten hoe zijn huis er aan de
binnenkant uitziet. Een doolhof van kamers en gangen, waarin je met gemak
verdwaalt.
Ineens dringt tot me door dat ik de man al een tijd niet heb gezien.
Zijn vrouw trouwens ook niet.
© 2006
Edith Koenders / De Gekooide Roos