Rob de Vos St. Aubin-sur-Mer
Het is eb. De branding houdt zich vijfhonderd meter verder van ons op. We slaan ons kamp op in het zand. De rugzak op de keien. De T-shirts van de kinderen eroverheen. Ze rennen het strand op alsof ze een kasteel gaan bestormen. De riem van de tas snijdt in mijn schouders. Ik smijt ’m naast de rugzak en masseer de huid boven het sleutelbeen. Mijn kuiten trillen van de wandeling. Van onze tent af moeten we een kilometer gelopen hebben, over een prachtig landweggetje. In het begin tarwe en suikerbieten. Tsjirpende vogeltjes scheerden over ons heen, terwijl ik rekensommetjes bedacht voor Leo en Mijndert, mijn twee zoons. In het midden van het weggetje zagen we een heuveltje vol haver. Aan het eind koeien. Hoe dichter we het strand naderden, hoe moeilijker de sommen werden.
De zon verdwijnt even achter een schapenwolk. Een vissersboot scheert naar zijn netten. Ik plof neer in het Dukdalfstoeltje en zet een honkbalpet op. ’LA washer squids corp’ of dergelijke onzin staat erop. Ik klem de dikke huid boven mijn heup tussen duim en wijsvinger. Verontrustend. Komt van al die zakken chips die ik thuis voor de buis heb leeg zitten vreten. Menig Flippoboek gevuld dankzij mijn monomane vraatzucht. Gewoontedier dat ik ben. Om mijn wankele verhouding met het genot aan enige maat te onderwerpen hap ik sinds januari een half zakje per avond weg. De twee sigaren per dag is een veel ouder ritueel. Beteugelde genotzucht. Verborgen lijden. Mateloosheid die omgeven lijkt door verweerd prikkeldraad. Hoe lang zal ik het beest binnen kunnen houden? Bang dat ik mezelf aan alle lust en zucht overlever.
‘s Avonds bij de tent rook ik vier sigaren. Guttegut, wat ben je toch een vreselijke losbol. Het kan me eigenlijk niets schelen. Ik ben toch op vakantie?
Naast onze tent staan zes jongeren. 5 meisjes, een jongen. Uit Picardië. Allemaal? Nee, het stilste meisje blijkt geen Frans te kennen. Penpal uit Texas. Maar de Fransen spreken erbarmelijk slecht Engels. Ze zetten CD‘s met ouderwetse muziek op. We knikken vriendelijk als we elkaar op het pad tegenkomen. Behalve de jongen. Hij doet stug. Draait zijn lange smalle gezicht van me weg.
“Gaan we zometeen mama bellen?” vraagt Meindert na het derde spelletje schaak tegen Leo.
“Eerst eten koken, daarna bellen”
Ze zuchten uit protest en lopen van het kampeertafeltje weg. Ze zeggen dat ze zin hebben om te voetballen.
“Ik kom jullie wel ophalen als het eten klaar is.”
Als ze balstuiterend vertrekken, pak ik mijn vakantieboek. ’Margaret Mead in Samoa’ van Derek Freeman. De vrije liefde bleek op dat tropische eiland helemaal niet te bestaan. De inboorlingen hadden de blanke dame een hak gezet en allerlei avontuurtjes verzonnen. Het was er ook geen paradijs op aarde. Haar succes met ’Opgroeien in Samoa’ dankt ze dus aan valse voorstellingen. Ik klap het boek dicht. Eerst de afwas doen, de pannen zijn nog vuil van gisteren.
Bij de wasbakken waarboven ’Vaisselle’ staat, ontmoet ik Maité. De aantrekkelijkste van de vijf meisjes. Welgevormd lichaam. Prachtige ogen. Verlegen glimlach. Ze spreekt duidelijk, zodat ik haar gemakkelijk kan begrijpen. Ik stel oppervlakkige vragen. Zij antwoordt. Ik glimlach. Zij krijgt rode wangen. Ik vraag voorzichtig verder, terwijl onze handen in het sop hangen. Het oogcontact met haar wordt even niet onderbroken door het vraag- en antwoordspelletje. Een stralend gevoel overspoelt me. Ik voel me niet echt op mijn gemak. Dan roteer ik mijn afwasborstel als de schroef van een boot om schuim te maken. Borden wassen. In godsnaam niet verliefd worden op een meisje van zeventien.
Na onze salade en het zelfgemaakte sausje vol knoflook en olijfolie gaan we Anne bellen. Eerst mag Leo praten, dan Meindert. Gisteren was het andersom.
“Hoe gaat het met Toontje?” vraagt Leo. Anne licht hem uitgebreid in over zijn kleine broertje. Als het Meindert z‘n beurt is, laat hij zich door Anne uitvragen. Dan mag ik.
“Hou je het nog vol?” vraagt ze. Ik zucht wat, ik lach wat. Ik heb de warmte van haar stem nodig. Ze zegt dat ze het heerlijk naar d‘r zin heeft. Ik vertel dat ik nogal wat kampgasten leer kennen. Sven uit Duitsland met vijf kinderen in een Volkswagenbusje. Een Hollander met Elvis Costello-bril die “so” in plaats van “zo” zegt. De zes jongeren tegenover onze tent. Ze is even stil als ik het over een leuke meid heb.
“Hou je wel je handjes thuis?”
“Wees blij dat ze me de moeite waard vindt.”
Ze lacht.
“Ze kan toch tussen ons in slapen?” probeer ik.
Ze lacht niet. Ik verontschuldig me. Ze praat over Toontje. Hij wijst alle vliegtuigen aan die over het huis vliegen. “Kawog!” zegt hij tegen ze.
“En hoe is het thuis?”
Ze vindt het heerlijk samen met Toontje. Op kantoor blijkt het rustig te zijn. ’s Avonds kijkt ze naar video‘s.
“Bellen jullie morgen weer?”
“Natuurlijk”
Ik hang op en ga met de jongens tandenpoetsen en handen wassen. Meindert moet eerst nog poepen.
“Veeg je reet dit keer eens goed af” fluister ik plagerig in zijn oor.
Hij reageert geïrriteerd. Kan hij er wat aan doen dat er remsporen in zijn onderbroek zitten.
Om half tien schuiven ze in hun slaapzakken. Luidruchtig. De zes in het tentje tegenover mij, luisteren naar oubollige muziek en kwebbelen. Er wordt veel gegiecheld. Misschien dat ze merken dat ik mijn zoons niet in de hand heb? Kan mij het wat schelen. Laat Leo en Mijndert maar loltrappen. Op die leeftijd sterven ze zowat van de energie. Ik luister naar hun gebabbel. Ze vallen elkaar constant in de rede. Ik dreig. Ik vloek. Ze happen terug. Na een tijdje worden ze rustiger - ze fluisteren en ik laat ze.
Ik stap uit de tent en besluit een rondje kampong te doen. Na tien minuten kom ik terug. Hels kabaal. De kinderen lijken elkaar dood te kietelen. Dan een schreeuw. Hardvochtige verwensingen worden over en weer geslingerd. Ik storm de tent binnen.
“Hou jullie bekken! De halve camping hoort jullie!”
“Ja, papa! En jouw gezeik nu ook!” roept Meindert.
Ik kijk boos. Hij lacht en doet spastisch. Gilt erbij. Tijdelijk ontoerekeningsvatbaar. Ik moet niet verwachten dat hij snel stil zal zijn. Mijn eigen vader had het niet toegestaan. Die zou me er een “rechtmiddenvoor” gegeven hebben.
Om half elf willen ze eindelijk ophouden met het uitdelen van elleboogstoten, het trekken aan haren en het martelen van knuffeldieren. Ze worden moe. Dan is het stil en geven ze zich over aan de slaap.
Ik pak mijn vakantieboek en lees in de schemer dat Margaret Mead nauwelijks tien weken aan het bestuderen van de Samoaanse taal had besteed. Ze kon dus nooit goed begrepen hebben wat de Samoaanse meisjes haar vertelden, beweert Freeman. Al snel wordt het te donker om te lezen. De lucht wordt kouder. Ik trek een trui aan en een fles rosé open. Ik lees toch maar verder. Het gaat slecht. Mijn blik vliegt te vaak over de letters heen. Uitgewiste betekenissen. Beeldenstroom. Woordenstorm. Maité zit voor mijn geestesoog. Op het scherm worden Platonische dialogen en vleselijk gestoei geprojecteerd.
Bij het derde glaasje rosé hoor ik iemand achter me kuchen. Een van de meisjes nodigt me uit om een kopje thee te komen drinken. Ik zeg direct ja. Nog geen drie minuten later zit ik tegenover de zes te praten over school, jobs en andere algemene onderwerpen. De pepermuntthee is pas na een kwartier klaar. Maité kijk ik het meeste aan. Ik kan er niets aan doen. Oppassen. Loopt te veel in de gaten. Ze stelt voorzichtig een paar vragen. Ik antwoord gul. Zij kijkt me lang aan. Ik word er verlegen van. Verbeeld ik me dit allemaal? Ik praat met de anderen. Een soort afleidingsmanoeuvre. De jongen blijkt aardig. Na een uurtje wordt het wat stiller. Ik neem mijn stoel en bedank ze vriendelijk voor hun gastvrijheid. Ik loop naar de tent, zoek in de rugzak naar lucifers, steek het kaarsje in de lantaren aan en pak het toilettasje. Op het pad kom ik Maité tegen. Ik sta stil en knik. Zij glimlacht. Ze wenst me “bonne nuit” en loopt bijna huppelend weg.
Als ik in mijn slaapzak boven op de opblaasmatjes lig, fantaseer ik over Maité. Ik zou haar morgen het hof moeten maken. “Maar ze zal afhouden!” zegt de stem in mijn hoofd. Zal ze het werkelijk niet toelaten? Nee, andere tactiek. Ze ligt trouwens drie meter van me vandaan. Zij slaapt en ik word gevoed door lust. Wat zou Anne ervan vinden als ik vreemd zou gaan? “D‘ruit! Neem je gitaar maar mee!” Ik val in slaap. Nee, ik wil in slaap vallen. Ik woel. Mijn voeten zijn koud. Ik sta op en trek een paar sokken aan. Zij ligt daar wijdbeens, vogelvrij voor mij. Nee, ik kan Maité niet overrompelen met een libido dat drieëntwintig jaar ouder is dan het hare. Ze doet zo gereserveerd. Waarom geeft ze zich niet gewoon? Achter haar glimlach verbergt zich vast grote schrik. Maagdelijkheid als een ijzeren harnas om de vrucht. Jonkvrouw ingemetseld in toren. Ze krijgt een roestig metalen kuisheidsgordel aangeschroefd van de ridder-echtgenoot die op kruistocht gaat. Het zal beneden stinken als vis. Nee, haar benen zijn te mollig voor zulk tuig. Dat weet ik zeker, want ik heb haar in een strak zittende spijkerbroek zien heupwiegen naar de “Lavobos Dames”. Vetrandjes op haar dijen. Ribbels onder de billen. Ze dijt natuurlijk meteen uit als ze is getrouwd. Maar haar achterwerk mag er wezen. Vol en stevig. Niet al te brede heupen. Buikje. Echt? Heeft ze een buikje?
Op het strand ligt zo goed als niemand. Een paartje droogneukt op vijftig meter van ons plekje. Om een of andere reden letten Leo en Meindert daar nooit op. Zelfs als een bloterik van het nudistenkamp hiernaast van zijn natuurwandeling geniet en ze voorbijloopt, kijken ze nauwelijks op. Aangeboren schaamtegevoel kan het niet zijn, want ze zeggen er niets over. Desinteresse ook niet, want ze hebben de mond vol over homo‘s, pedo‘s, piemels, spleetjes en sexen.
De man likt gretig de mond van de vrouw. Zijn armen wentelen als slangen om het dikkige lijf van zijn prooi. Zij laat hem begaan, maar zodra ze ziet dat ik gluur, weert ze hem af. Even maar. Hij steekt zijn tong in haar mond en draait zijn kop. Als in een film uit de jaren zestig. Zij sluit haar ogen en houdt zijn hoofd vast. Zijn hand glijdt tussen haar benen. Ze weert af. Gluurt naar mij. Ik draai me om, omdat Leo me roept.
“Kom je een kasteel maken!” blert hij.
Ik wil ja zeggen en zoek naar de scheppen. Dan besef ik dat ze al vijf minuten met die spierwitte lijven in de brandende zon lopen.
“Jullie moeten je eerst insmeren!” roep ik.
Meindert schudt heftig van nee.
“Het hoeft niet! De zon is niet zo fel.”
Dit wordt moeilijk. Hoe kan ik ze het snelst naar me toe krijgen. Schreeuwen als een vader zonder geduld? Nee, veel te hersenloos. Ze afkopen dan? Zo in de trant van “als jij dit voor me doet, dan krijg jij dat van mij”. Daar trappen ze allang niet meer in. Verderop zie ik de zes op het keienstrand lunchen. Gut, dat me dat niet eerder is opgevallen... Ik zoek Maite en zie dat ze een bikini draagt. Ze ligt op haar buik. Haar voeten trappelen speels in de lucht. Zal ik de verrekijker uit de rugzak halen? Ik wil graag smachtend naar haar loeren. Ik knijp in mijn billen, voelt nog stevig aan. Oppassen voor mijn lies. Er zit een puist als een vulkanisch eiland. Mijn zwembroek is veel te klein. Ik weet dat er vanachteren een bouwvakkersspleet te zien is.
“Nooit van m‘n leven!” krijst Leo, als hij de scheppen voor mijn voeten weggraait en wegrent. Ik zou hem eigenlijk moeten waarschuwen voor zijn stembandknobbels. Hem precies zoals Anne vaak doet, dreigen met een keeloperatie.
Mijn zoons kijken op en grijnzen. Eerst naar mij dan naar elkaar. Ze scheppen zand uit een gat dat zometeen een kanaal moet worden. Ze gaan rechtopstaan. Wijdbeens. Afwachtend. Meindert zingt en houdt de steel van de schep als een microfoon voor zich. Hij kent zowat de hele tekst van Portisheads Glory Box. Zo vaak heeft hij ernaar geluisterd in de auto. Volume op twintig. Ik zet mijn blik op teleurstelling en wenk ze met mijn arm en hoofd.
“Ah, jongens, kom nou”
Tot mijn stomme verbazing komen ze op me afrennen. Ze maken er een wedstrijd van. De competitie tussen die twee is enorm. Ze schelden elkaar verrot en kunnen toch niet buiten elkaar. Het leven is een spel. Opvoeding is een spel.
“Ik eerst,” roept Meindert.
“Nee, ik eerst,” roept Leo. Na wat gebekvecht over wie eerst mag, moet ik de knoop doorhakken. Salomo‘s oordeel is er niets bij. Ik kies, ik ben onrechtvaardig. Ik kies niet, ik ben een mietje.
“Meindert nu eerst, morgen Leo.”
Leo ontploft.
“Waarom hij weer, godverdomme, altijd hij weer!”
Ik protesteer.
“Zulke woorden voor een jongen van negen kan niet!”
Ik duw. Hij duwt terug.
“Rotvader!”
Meindert ligt in een deuk. Ik trek Leo ruw naar me toe en hou het flesje Nivea beschermingsfactor 8 ondersteboven.
“Stil blijven staan, ellendig rotventje!” bijt ik hem toe.
Leo kijkt me in de ogen en ziet dat ik het niet meen. Meindert schreeuwt zomaar, alsof hij vermoord wordt. Ik schrik ervan.
“Sodemieter op met die fratsen!”
Ik duw Meindert. Hij valt als een voetballer in het zand en kermt het uit.
“Je hebt me pijn gedaan, sukkel!”
Vanuit mijn ooghoek zie ik Maité staan en naar ons kijken. Leo lacht, terwijl Meindert probeert op te staan. Hij verbergt een glimlach. Leo loopt naar ’m toe en schopt tegen zijn achterwerk. Ik pik dat niet en trek Leo aan een arm naar me toe.
“Ophouden jullie!”
Meindert schopt snel tegen Leo‘s kuit en rent weg. Zodra hij zich op een veilige afstand waant, zet hij zijn handen voor zijn mond als een toeter en brult: “kutkind!”
Leo wil hem achterna.
“Hier blijven jij!”
Een klodder crème belandt op zijn rug. Ik smeer met grove hand. Maité loopt in haar eentje naar de zee. Als ik vlug ben, kan ik naar d‘r toe, bedenk ik.
“Zeg, kan je niet wat zachter zijn.”
“Nee,” zeg ik.
Ik gniffel als een sadist. Dan smeer ik aandachtig en rustig. Leo ondergaat mijn behandeling zonder protest.
“Je bent erger dan een genetisch probleem.”
Ik schiet in de lach.
“Hoe kom je daar nou aan?”
Leo legt het uit, terwijl Meindert langzaam naderbijkomt. Hij schept bij elke stap die hij maakt met zijn tenen zand op, en schopt het omhoog. Leo heeft het over een strip, ik snap niet veel van zijn verhaal. Ik zie Maité in het water duiken. Jeetje, dat is ook een harde!
“En weet je ook wat het betekent?”
Met zijn definitie over erfelijkheid zit hij er niet ver naast.
Ik draai me even om en zie dat donkere wolken naderen. Vreemd. Ik zie aan de groene vlag dat de wind van zee komt.
Als Leo ingesmeerd is, gaat Meindert voor me staan. Ik vergelijk zijn lichaam met dat van Leo. Het voelt net zo hard aan. Er groeit blond dons op zijn rug. Pezige armspiertjes. Stevige billen. Grote voeten. Hij praat honderduit tegen me. Als Leo niet in de buurt is, is hij de zachtheid zelve. Ik moet toegeven dat ik niet altijd luister. Ik zeg ja op alles, zonder te horen waar hij over praat. Maité komt het water uit en gooit haar natte haren op haar rug. Als een Samoaanse.
“Papa!”
“Ja?”
“Je bent weer eens niet aan het luisteren!”
“Hoe weet je dat?”
“Ik vroeg of je alle kristalkeien van dit strand wilde meenemen en je zei ja.”
“O heb ik werkelijk ja gezegd?”
“Ja!”
“Wat dom van me”
Ik smeer de crème over zijn gezicht uit. Sproetjes op zijn neus. Prachtige blauwe ogen. Lang haar. Als eentje van de Backstreet Boys. Het refrein van hun laatste hit glijdt door me heen.
“As long as you‘re here with me.”
“Papa, waarom zing je dat nou?” zegt hij verontwaardigd.
Hij doet me na. Gekke bekken trekkend. Leo roept ‘m dreinerig, wel tien keer.
“Meinie kom nou! Meinie kom nou....!”
“Zo klaar” zeg ik en draai de dop op het blauwe flesje. Meindert schraapt zijn keel en schiet uit de startblokken. Direct op topsnelheid. Dan remt hij af.
“Kom je ons helpen?”
“Zometeen.”
Hij neemt er geen genoegen mee.
“Ik wil dat je het belooft.”
Ik spuug naar opzij en steek twee vingers op. Hij glimlacht en rent naar Leo om de voortgang van uitgraafwerkzaamheden te controleren. Ik trek m‘n T-shirt uit en smeer alleen mijn schouders en knieholten in. Ik kijk op en zie dat ze terugloopt. Dan rent ze naar de vijf terug. Ze wordt door ze aangemoedigd. Haar borsten dansen wild in haar bovenstukje.
“We hebben je hulp heel hard nodig!” hoor ik Leo roepen.
“Eerst zwemmen!” roep ik terug en loop richting branding. De kinderen gooien hun scheppen weg en rennen naar hun surfboards.
“Wij komen ook!” roepen ze in koor.
De wind blaast in mijn gezicht, suist huilerig in mijn oren. Het is alsof ik achtergelaten ben. Ik kijk in de richting van de zes. Ze kijken toevallig ook. Maité droogt zich af. Houdt haar hoofd schuin. Ze zwaait. Ik schrik en zwaai terug. Leo en Meindert sjezen langs mij. Hun surfboards bengelen als vliegers achter ze aan.
“Papa, je moet ons inhalen!” gilt Meindert.
“Nee!” brul ik.
Dan zet ik toch aan. Stiekem. Maar Leo en Meindert zien me al naderen. Te laat. Ik ren ze voorbij. Hun voeten trippelen over het natte zand. Ik zak er bij elke stap tien centimeter in. Bij de zee ben ik bekaf.
“Ik heb gewonnen!” pers ik er nog uit.
“Niet waar!” zegt Leo, “We doen wie het eerste in het water is!”
“Dan heb ik gewonnen,” beweert Meindert, “want ik was er veel eerder dan jij, sukkel!”
Leo gaat op Meinderts plank staan. Meindert geef hem een zet.
“Blijf met je poten van me af, randdebiel!”
Ik spetter ze allebei nat en maak dat ik wegkom. Ik heb zo mijn eigen ritueel om aan het water te wennen.
Als het donker is in de tent, denk ik terug aan het gekibbel op het strand. Zou ik Meindert werkelijk voortrekken? Hij is twee jaar jonger dan Leo. Ik heb Leo op het hart gedrukt dat ik evenveel van hem hou.
“Zelfs al doe je strontvervelend.”
Om twee uur schrik ik wakker. Op de tent vallen zware regendruppels. Ik controleer of de kinderen niet tegen de tent liggen. Het gaat onweren. Dan wordt Leo ook wakker.
“Pap, ben jij bang?”
“Een beetje wel” zeg ik rustig.
“Ik ook.”
“Probeer maar weer te slapen.”
Hij stemt toe. Ik steek een kaars aan als de verlichting van de camping uitgaat. Het onweer wordt agressiever. Meindert slaapt gewoon door. Leo draait. En ik lig op mijn rug. Het natuurgeweld glijdt na een kwartier richting zee. Ik geeuw en blaas het kaarsje uit.
Midden in de nacht ontwaak ik van de kou. Met mijn zaklamp kijk ik of Leo en Meindert goed in hun slaapzakken liggen. Ikzelf moet een T-shirt en sokken aan. Ik kruip onder de losgeritste slaapzak en wil weer in slaap vallen. Maar mijn geweten spreekt. Ik probeer mezelf in slaap te sussen. Ik denk aan leuke dingen. Ik denk aan Maité en krijg een stijve. Een hulpmiddel om in slaap te vallen. Baby‘s krijgen de tuut, kerels een dikke. Helaas. Het lukt niet. Hij wordt slap. Ik wriemel wat aan mijn eikel. Geile gedachten wil ik! O, Maité! Ik zou je tepels willen dopen in honing. Ik zou je buik willen volsmeren met boter en over je heen glijden. Ik zou je van onderen willen volgieten met wijn en uitzuigen. Ik zou je willen veroveren en vernederen tegelijk. Ik zou je almachtige vader willen zijn en je nederige slaaf. Ik span mijn buikspieren en laat een fikse scheet. Jezus, veel te hard! In de verte hoor ik iemand snurken.
De volgende ochtend na het ontbijt komen twee auto‘s aanrijden. Ze stoppen bij de ’Parcelle’ van de zes. Ik lees over Samoa, terwijl Leo en Meindert met vriendjes voetballen op het veld beneden. Maité had me gisteravond bij de thee gezegd dat de ouders van de jongen - zijn naam ben ik vergeten - hen zouden komen ophalen. De ouders helpen mee de tenten afbreken, terwijl ik naar de douches stap. Twee van de vijf meisjes groeten me hartelijk als ik me omdraai. Ik groet vriendelijk en beleefd terug. Maité blikt of bloost niet.
Als ik terugkom van de douches, is alles in en op de auto‘s geladen. In mij komt woede op. Woede vermengd met teleurstelling. Ik loop naar beneden en besluit aan het voetbalwedstrijdje met ouders en kinderen mee te doen. Dan maar geen afscheid nemen. De auto‘s rijden langzaam voorbij het veld. In mijn ooghoek zie ik dat raampjes worden opengedraaid. De zes zwaaien en lachen naar mij. Ik zwaai en lach terug. De zes? Nee, vijf van de zes. Maité kijkt een andere kant op. Ze weigert oogcontact te maken. Ik zie haar gezicht. Het staat op oorlog. Verlangen afgeschermd door hoge muren. Leo schopt de bal in mijn richting.
“Pap, schieten! Meindert staat voor!”
Als ik de voorzet geef, rijden de auto‘s de weg op. Als rupsen die voldaan het weggevreten blad verlaten. Meindert juicht, omdat hij scoort. Ik klap in mijn handen en pieker.
Tervuren, 8 augustus 1998/20 juni 1999

Over Rob de Vos

Geboren in Rotterdam, 1958. Reizen door Europa en Israël vanaf 1977. Na vier jaar durende studie filosofie (Titel van de scriptie: Orde, ordening en chaos - een kentheoretisch onderzoek, Rotterdam, 1988) verhuisd naar Vlaanderen. Getrouwd, drie jongens. Werkt nu als zelfstandige. Workshops voor jongeren via Artforum, Leuven: 'Kunnen Koeien Denken?' (filosofisch), 'Hersenknarsquiz' (filosofisch), 'Springen in je hoofd, Vlammen in je vingers' (filosofie en theater), 'Binnenstebuiten, achterstevoren' (yoga en meditatie), 'Gezocht! Speurneus met spitse oren!' (luisteren, ruiken, verwoorden, verbeelden). Taaldocent Nederlands voor franstaligen voor bedrijven in Brussel, taaldocent Nederlands voor engelstaligen en leraar filosofie voor volwassenen via British School in Brussel.
Publiceerde verhalen in:
  • Moed en Overmoed. Nieuwe Vlaamse verhalen, Meulenhoff, 1998 ('Woord van vlees');
  • Zulma 20 ('De spreeuw');
  • Zulma 23 ('Geel');
  • Zulma 24 ('Kameel').