Het is eb. De branding houdt zich vijfhonderd meter verder van ons op. We
slaan ons kamp op in het zand. De rugzak op de keien. De T-shirts van de
kinderen eroverheen. Ze rennen het strand op alsof ze een kasteel gaan
bestormen. De riem van de tas snijdt in mijn schouders. Ik smijt ’m
naast de rugzak en masseer de huid boven het sleutelbeen. Mijn kuiten trillen
van de wandeling. Van onze tent af moeten we een kilometer gelopen hebben,
over een prachtig landweggetje. In het begin tarwe en suikerbieten. Tsjirpende
vogeltjes scheerden over ons heen, terwijl ik rekensommetjes bedacht voor Leo
en Mijndert, mijn twee zoons. In het midden van het weggetje zagen we een
heuveltje vol haver. Aan het eind koeien. Hoe dichter we het strand naderden,
hoe moeilijker de sommen werden.
De zon verdwijnt even achter een schapenwolk. Een vissersboot scheert naar
zijn netten. Ik plof neer in het Dukdalfstoeltje en zet een honkbalpet op.
’LA washer squids corp’ of dergelijke onzin staat erop. Ik klem de
dikke huid boven mijn heup tussen duim en wijsvinger. Verontrustend. Komt van
al die zakken chips die ik thuis voor de buis heb leeg zitten vreten. Menig
Flippoboek gevuld dankzij mijn monomane vraatzucht. Gewoontedier dat ik ben.
Om mijn wankele verhouding met het genot aan enige maat te onderwerpen hap ik
sinds januari een half zakje per avond weg. De twee sigaren per dag is een
veel ouder ritueel. Beteugelde genotzucht. Verborgen lijden. Mateloosheid die
omgeven lijkt door verweerd prikkeldraad. Hoe lang zal ik het beest binnen
kunnen houden? Bang dat ik mezelf aan alle lust en zucht overlever.
‘s Avonds bij de tent rook ik vier sigaren. Guttegut, wat ben je toch
een vreselijke losbol. Het kan me eigenlijk niets schelen. Ik ben toch op
vakantie?
Naast onze tent staan zes jongeren. 5 meisjes, een jongen. Uit Picardië.
Allemaal? Nee, het stilste meisje blijkt geen Frans te kennen. Penpal uit
Texas. Maar de Fransen spreken erbarmelijk slecht Engels. Ze zetten CD‘s
met ouderwetse muziek op. We knikken vriendelijk als we elkaar op het pad
tegenkomen. Behalve de jongen. Hij doet stug. Draait zijn lange smalle gezicht
van me weg.
“Gaan we zometeen mama bellen?” vraagt Meindert na het derde
spelletje schaak tegen Leo.
“Eerst eten koken, daarna bellen”
Ze zuchten uit protest en lopen van het kampeertafeltje weg. Ze zeggen dat ze
zin hebben om te voetballen.
“Ik kom jullie wel ophalen als het eten klaar is.”
Als ze balstuiterend vertrekken, pak ik mijn vakantieboek. ’Margaret
Mead in Samoa’ van Derek Freeman. De vrije liefde bleek op dat tropische
eiland helemaal niet te bestaan. De inboorlingen hadden de blanke dame een hak
gezet en allerlei avontuurtjes verzonnen. Het was er ook geen paradijs op
aarde. Haar succes met ’Opgroeien in Samoa’ dankt ze dus aan valse
voorstellingen. Ik klap het boek dicht. Eerst de afwas doen, de pannen zijn
nog vuil van gisteren.
Bij de wasbakken waarboven ’Vaisselle’ staat, ontmoet ik Maité. De
aantrekkelijkste van de vijf meisjes. Welgevormd lichaam. Prachtige ogen.
Verlegen glimlach. Ze spreekt duidelijk, zodat ik haar gemakkelijk kan
begrijpen. Ik stel oppervlakkige vragen. Zij antwoordt. Ik glimlach. Zij
krijgt rode wangen. Ik vraag voorzichtig verder, terwijl onze handen in het
sop hangen. Het oogcontact met haar wordt even niet onderbroken door het
vraag- en antwoordspelletje. Een stralend gevoel overspoelt me. Ik voel me
niet echt op mijn gemak. Dan roteer ik mijn afwasborstel als de schroef van
een boot om schuim te maken. Borden wassen. In godsnaam niet verliefd worden
op een meisje van zeventien.
Na onze salade en het zelfgemaakte sausje vol knoflook en olijfolie gaan we
Anne bellen. Eerst mag Leo praten, dan Meindert. Gisteren was het andersom.
“Hoe gaat het met Toontje?” vraagt Leo. Anne licht hem uitgebreid
in over zijn kleine broertje. Als het Meindert z‘n beurt is, laat hij
zich door Anne uitvragen. Dan mag ik.
“Hou je het nog vol?” vraagt ze. Ik zucht wat, ik lach wat. Ik heb
de warmte van haar stem nodig. Ze zegt dat ze het heerlijk naar d‘r zin
heeft. Ik vertel dat ik nogal wat kampgasten leer kennen. Sven uit Duitsland
met vijf kinderen in een Volkswagenbusje. Een Hollander met Elvis
Costello-bril die “so” in plaats van “zo” zegt. De zes
jongeren tegenover onze tent. Ze is even stil als ik het over een leuke meid
heb.
“Hou je wel je handjes thuis?”
“Wees blij dat ze me de moeite waard vindt.”
Ze lacht.
“Ze kan toch tussen ons in slapen?” probeer ik.
Ze lacht niet. Ik verontschuldig me. Ze praat over Toontje. Hij wijst alle
vliegtuigen aan die over het huis vliegen. “Kawog!” zegt hij tegen
ze.
“En hoe is het thuis?”
Ze vindt het heerlijk samen met Toontje. Op kantoor blijkt het rustig te zijn.
’s Avonds kijkt ze naar video‘s.
“Bellen jullie morgen weer?”
“Natuurlijk”
Ik hang op en ga met de jongens tandenpoetsen en handen wassen. Meindert moet
eerst nog poepen.
“Veeg je reet dit keer eens goed af” fluister ik plagerig in zijn
oor.
Hij reageert geïrriteerd. Kan hij er wat aan doen dat er remsporen in zijn
onderbroek zitten.
Om half tien schuiven ze in hun slaapzakken. Luidruchtig. De zes in het tentje
tegenover mij, luisteren naar oubollige muziek en kwebbelen. Er wordt veel
gegiecheld. Misschien dat ze merken dat ik mijn zoons niet in de hand heb? Kan
mij het wat schelen. Laat Leo en Mijndert maar loltrappen. Op die leeftijd
sterven ze zowat van de energie. Ik luister naar hun gebabbel. Ze vallen
elkaar constant in de rede. Ik dreig. Ik vloek. Ze happen terug. Na een tijdje
worden ze rustiger - ze fluisteren en ik laat ze.
Ik stap uit de tent en besluit een rondje kampong te doen. Na tien minuten kom
ik terug. Hels kabaal. De kinderen lijken elkaar dood te kietelen. Dan een
schreeuw. Hardvochtige verwensingen worden over en weer geslingerd. Ik storm
de tent binnen.
“Hou jullie bekken! De halve camping hoort jullie!”
“Ja, papa! En jouw gezeik nu ook!” roept Meindert.
Ik kijk boos. Hij lacht en doet spastisch. Gilt erbij. Tijdelijk
ontoerekeningsvatbaar. Ik moet niet verwachten dat hij snel stil zal zijn.
Mijn eigen vader had het niet toegestaan. Die zou me er een “rechtmiddenvoor”
gegeven hebben.
Om half elf willen ze eindelijk ophouden met het uitdelen van elleboogstoten,
het trekken aan haren en het martelen van knuffeldieren. Ze worden moe. Dan is
het stil en geven ze zich over aan de slaap.
Ik pak mijn vakantieboek en lees in de schemer dat Margaret Mead nauwelijks
tien weken aan het bestuderen van de Samoaanse taal had besteed. Ze kon dus
nooit goed begrepen hebben wat de Samoaanse meisjes haar vertelden, beweert
Freeman. Al snel wordt het te donker om te lezen. De lucht wordt kouder. Ik
trek een trui aan en een fles rosé open. Ik lees toch maar verder. Het gaat
slecht. Mijn blik vliegt te vaak over de letters heen. Uitgewiste
betekenissen. Beeldenstroom. Woordenstorm. Maité zit voor mijn geestesoog. Op
het scherm worden Platonische dialogen en vleselijk gestoei geprojecteerd.
Bij het derde glaasje rosé hoor ik iemand achter me kuchen. Een van de meisjes
nodigt me uit om een kopje thee te komen drinken. Ik zeg direct ja. Nog geen
drie minuten later zit ik tegenover de zes te praten over school, jobs en
andere algemene onderwerpen. De pepermuntthee is pas na een kwartier klaar.
Maité kijk ik het meeste aan. Ik kan er niets aan doen. Oppassen. Loopt te
veel in de gaten. Ze stelt voorzichtig een paar vragen. Ik antwoord gul. Zij
kijkt me lang aan. Ik word er verlegen van. Verbeeld ik me dit allemaal? Ik
praat met de anderen. Een soort afleidingsmanoeuvre. De jongen blijkt aardig.
Na een uurtje wordt het wat stiller. Ik neem mijn stoel en bedank ze
vriendelijk voor hun gastvrijheid. Ik loop naar de tent, zoek in de rugzak
naar lucifers, steek het kaarsje in de lantaren aan en pak het toilettasje. Op
het pad kom ik Maité tegen. Ik sta stil en knik. Zij glimlacht. Ze wenst me
“bonne nuit” en loopt bijna huppelend weg.
Als ik in mijn slaapzak boven op de opblaasmatjes lig, fantaseer ik over
Maité. Ik zou haar morgen het hof moeten maken. “Maar ze zal afhouden!”
zegt de stem in mijn hoofd. Zal ze het werkelijk niet toelaten? Nee, andere
tactiek. Ze ligt trouwens drie meter van me vandaan. Zij slaapt en ik word
gevoed door lust. Wat zou Anne ervan vinden als ik vreemd zou gaan? “D‘ruit!
Neem je gitaar maar mee!” Ik val in slaap. Nee, ik wil in slaap vallen.
Ik woel. Mijn voeten zijn koud. Ik sta op en trek een paar sokken aan. Zij
ligt daar wijdbeens, vogelvrij voor mij. Nee, ik kan Maité niet overrompelen
met een libido dat drieëntwintig jaar ouder is dan het hare. Ze doet zo
gereserveerd. Waarom geeft ze zich niet gewoon? Achter haar glimlach verbergt
zich vast grote schrik. Maagdelijkheid als een ijzeren harnas om de vrucht.
Jonkvrouw ingemetseld in toren. Ze krijgt een roestig metalen kuisheidsgordel
aangeschroefd van de ridder-echtgenoot die op kruistocht gaat. Het zal beneden
stinken als vis. Nee, haar benen zijn te mollig voor zulk tuig. Dat weet ik
zeker, want ik heb haar in een strak zittende spijkerbroek zien heupwiegen
naar de “Lavobos Dames”. Vetrandjes op haar dijen. Ribbels onder
de billen. Ze dijt natuurlijk meteen uit als ze is getrouwd. Maar haar
achterwerk mag er wezen. Vol en stevig. Niet al te brede heupen. Buikje. Echt?
Heeft ze een buikje?
Op het strand ligt zo goed als niemand. Een paartje droogneukt op vijftig
meter van ons plekje. Om een of andere reden letten Leo en Meindert daar nooit
op. Zelfs als een bloterik van het nudistenkamp hiernaast van zijn
natuurwandeling geniet en ze voorbijloopt, kijken ze nauwelijks op. Aangeboren
schaamtegevoel kan het niet zijn, want ze zeggen er niets over. Desinteresse
ook niet, want ze hebben de mond vol over homo‘s, pedo‘s, piemels,
spleetjes en sexen.
De man likt gretig de mond van de vrouw. Zijn armen wentelen als slangen om
het dikkige lijf van zijn prooi. Zij laat hem begaan, maar zodra ze ziet dat
ik gluur, weert ze hem af. Even maar. Hij steekt zijn tong in haar mond en
draait zijn kop. Als in een film uit de jaren zestig. Zij sluit haar ogen en
houdt zijn hoofd vast. Zijn hand glijdt tussen haar benen. Ze weert af. Gluurt
naar mij. Ik draai me om, omdat Leo me roept.
“Kom je een kasteel maken!” blert hij.
Ik wil ja zeggen en zoek naar de scheppen. Dan besef ik dat ze al vijf minuten
met die spierwitte lijven in de brandende zon lopen.
“Jullie moeten je eerst insmeren!” roep ik.
Meindert schudt heftig van nee.
“Het hoeft niet! De zon is niet zo fel.”
Dit wordt moeilijk. Hoe kan ik ze het snelst naar me toe krijgen. Schreeuwen
als een vader zonder geduld? Nee, veel te hersenloos. Ze afkopen dan? Zo in de
trant van “als jij dit voor me doet, dan krijg jij dat van mij”.
Daar trappen ze allang niet meer in. Verderop zie ik de zes op het keienstrand
lunchen. Gut, dat me dat niet eerder is opgevallen... Ik zoek Maite en zie dat
ze een bikini draagt. Ze ligt op haar buik. Haar voeten trappelen speels in de
lucht. Zal ik de verrekijker uit de rugzak halen? Ik wil graag smachtend naar
haar loeren. Ik knijp in mijn billen, voelt nog stevig aan. Oppassen voor mijn
lies. Er zit een puist als een vulkanisch eiland. Mijn zwembroek is veel te
klein. Ik weet dat er vanachteren een bouwvakkersspleet te zien is.
“Nooit van m‘n leven!” krijst Leo, als hij de scheppen voor
mijn voeten weggraait en wegrent. Ik zou hem eigenlijk moeten waarschuwen voor
zijn stembandknobbels. Hem precies zoals Anne vaak doet, dreigen met een
keeloperatie.
Mijn zoons kijken op en grijnzen. Eerst naar mij dan naar elkaar. Ze scheppen
zand uit een gat dat zometeen een kanaal moet worden. Ze gaan rechtopstaan.
Wijdbeens. Afwachtend. Meindert zingt en houdt de steel van de schep als een
microfoon voor zich. Hij kent zowat de hele tekst van Portisheads Glory Box.
Zo vaak heeft hij ernaar geluisterd in de auto. Volume op twintig. Ik zet mijn
blik op teleurstelling en wenk ze met mijn arm en hoofd.
“Ah, jongens, kom nou”
Tot mijn stomme verbazing komen ze op me afrennen. Ze maken er een wedstrijd
van. De competitie tussen die twee is enorm. Ze schelden elkaar verrot en
kunnen toch niet buiten elkaar. Het leven is een spel. Opvoeding is een spel.
“Ik eerst,” roept Meindert.
“Nee, ik eerst,” roept Leo. Na wat gebekvecht over wie eerst mag,
moet ik de knoop doorhakken. Salomo‘s oordeel is er niets bij. Ik kies,
ik ben onrechtvaardig. Ik kies niet, ik ben een mietje.
“Meindert nu eerst, morgen Leo.”
Leo ontploft.
“Waarom hij weer, godverdomme, altijd hij weer!”
Ik protesteer.
“Zulke woorden voor een jongen van negen kan niet!”
Ik duw. Hij duwt terug.
“Rotvader!”
Meindert ligt in een deuk. Ik trek Leo ruw naar me toe en hou het flesje Nivea
beschermingsfactor 8 ondersteboven.
“Stil blijven staan, ellendig rotventje!” bijt ik hem toe.
Leo kijkt me in de ogen en ziet dat ik het niet meen. Meindert schreeuwt
zomaar, alsof hij vermoord wordt. Ik schrik ervan.
“Sodemieter op met die fratsen!”
Ik duw Meindert. Hij valt als een voetballer in het zand en kermt het uit.
“Je hebt me pijn gedaan, sukkel!”
Vanuit mijn ooghoek zie ik Maité staan en naar ons kijken. Leo lacht, terwijl
Meindert probeert op te staan. Hij verbergt een glimlach. Leo loopt naar
’m toe en schopt tegen zijn achterwerk. Ik pik dat niet en trek Leo aan
een arm naar me toe.
“Ophouden jullie!”
Meindert schopt snel tegen Leo‘s kuit en rent weg. Zodra hij zich op een
veilige afstand waant, zet hij zijn handen voor zijn mond als een toeter en
brult: “kutkind!”
Leo wil hem achterna.
“Hier blijven jij!”
Een klodder crème belandt op zijn rug. Ik smeer met grove hand. Maité loopt in
haar eentje naar de zee. Als ik vlug ben, kan ik naar d‘r toe, bedenk
ik.
“Zeg, kan je niet wat zachter zijn.”
“Nee,” zeg ik.
Ik gniffel als een sadist. Dan smeer ik aandachtig en rustig. Leo ondergaat
mijn behandeling zonder protest.
“Je bent erger dan een genetisch probleem.”
Ik schiet in de lach.
“Hoe kom je daar nou aan?”
Leo legt het uit, terwijl Meindert langzaam naderbijkomt. Hij schept bij elke
stap die hij maakt met zijn tenen zand op, en schopt het omhoog. Leo heeft het
over een strip, ik snap niet veel van zijn verhaal. Ik zie Maité in het water
duiken. Jeetje, dat is ook een harde!
“En weet je ook wat het betekent?”
Met zijn definitie over erfelijkheid zit hij er niet ver naast.
Ik draai me even om en zie dat donkere wolken naderen. Vreemd. Ik zie aan de
groene vlag dat de wind van zee komt.
Als Leo ingesmeerd is, gaat Meindert voor me staan. Ik vergelijk zijn lichaam
met dat van Leo. Het voelt net zo hard aan. Er groeit blond dons op zijn rug.
Pezige armspiertjes. Stevige billen. Grote voeten. Hij praat honderduit tegen
me. Als Leo niet in de buurt is, is hij de zachtheid zelve. Ik moet toegeven
dat ik niet altijd luister. Ik zeg ja op alles, zonder te horen waar hij over
praat. Maité komt het water uit en gooit haar natte haren op haar rug. Als een
Samoaanse.
“Papa!”
“Ja?”
“Je bent weer eens niet aan het luisteren!”
“Hoe weet je dat?”
“Ik vroeg of je alle kristalkeien van dit strand wilde meenemen en je
zei ja.”
“O heb ik werkelijk ja gezegd?”
“Ja!”
“Wat dom van me”
Ik smeer de crème over zijn gezicht uit. Sproetjes op zijn neus. Prachtige
blauwe ogen. Lang haar. Als eentje van de Backstreet Boys. Het refrein van hun
laatste hit glijdt door me heen.
“As long as you‘re here with me.”
“Papa, waarom zing je dat nou?” zegt hij verontwaardigd.
Hij doet me na. Gekke bekken trekkend. Leo roept ‘m dreinerig, wel tien
keer.
“Meinie kom nou! Meinie kom nou....!”
“Zo klaar” zeg ik en draai de dop op het blauwe flesje. Meindert
schraapt zijn keel en schiet uit de startblokken. Direct op topsnelheid. Dan
remt hij af.
“Kom je ons helpen?”
“Zometeen.”
Hij neemt er geen genoegen mee.
“Ik wil dat je het belooft.”
Ik spuug naar opzij en steek twee vingers op. Hij glimlacht en rent naar Leo
om de voortgang van uitgraafwerkzaamheden te controleren. Ik trek m‘n
T-shirt uit en smeer alleen mijn schouders en knieholten in. Ik kijk op en zie
dat ze terugloopt. Dan rent ze naar de vijf terug. Ze wordt door ze
aangemoedigd. Haar borsten dansen wild in haar bovenstukje.
“We hebben je hulp heel hard nodig!” hoor ik Leo roepen.
“Eerst zwemmen!” roep ik terug en loop richting branding. De
kinderen gooien hun scheppen weg en rennen naar hun surfboards.
“Wij komen ook!” roepen ze in koor.
De wind blaast in mijn gezicht, suist huilerig in mijn oren. Het is alsof ik
achtergelaten ben. Ik kijk in de richting van de zes. Ze kijken toevallig ook.
Maité droogt zich af. Houdt haar hoofd schuin. Ze zwaait. Ik schrik en zwaai
terug. Leo en Meindert sjezen langs mij. Hun surfboards bengelen als vliegers
achter ze aan.
“Papa, je moet ons inhalen!” gilt Meindert.
“Nee!” brul ik.
Dan zet ik toch aan. Stiekem. Maar Leo en Meindert zien me al naderen. Te
laat. Ik ren ze voorbij. Hun voeten trippelen over het natte zand. Ik zak er
bij elke stap tien centimeter in. Bij de zee ben ik bekaf.
“Ik heb gewonnen!” pers ik er nog uit.
“Niet waar!” zegt Leo, “We doen wie het eerste in het water
is!”
“Dan heb ik gewonnen,” beweert Meindert, “want ik was er
veel eerder dan jij, sukkel!”
Leo gaat op Meinderts plank staan. Meindert geef hem een zet.
“Blijf met je poten van me af, randdebiel!”
Ik spetter ze allebei nat en maak dat ik wegkom. Ik heb zo mijn eigen ritueel
om aan het water te wennen.
Als het donker is in de tent, denk ik terug aan het gekibbel op het strand.
Zou ik Meindert werkelijk voortrekken? Hij is twee jaar jonger dan Leo. Ik heb
Leo op het hart gedrukt dat ik evenveel van hem hou.
“Zelfs al doe je strontvervelend.”
Om twee uur schrik ik wakker. Op de tent vallen zware regendruppels. Ik
controleer of de kinderen niet tegen de tent liggen. Het gaat onweren. Dan
wordt Leo ook wakker.
“Pap, ben jij bang?”
“Een beetje wel” zeg ik rustig.
“Ik ook.”
“Probeer maar weer te slapen.”
Hij stemt toe. Ik steek een kaars aan als de verlichting van de camping
uitgaat. Het onweer wordt agressiever. Meindert slaapt gewoon door. Leo
draait. En ik lig op mijn rug. Het natuurgeweld glijdt na een kwartier
richting zee. Ik geeuw en blaas het kaarsje uit.
Midden in de nacht ontwaak ik van de kou. Met mijn zaklamp kijk ik of Leo en
Meindert goed in hun slaapzakken liggen. Ikzelf moet een T-shirt en sokken
aan. Ik kruip onder de losgeritste slaapzak en wil weer in slaap vallen. Maar
mijn geweten spreekt. Ik probeer mezelf in slaap te sussen. Ik denk aan leuke
dingen. Ik denk aan Maité en krijg een stijve. Een hulpmiddel om in slaap te
vallen. Baby‘s krijgen de tuut, kerels een dikke. Helaas. Het lukt niet.
Hij wordt slap. Ik wriemel wat aan mijn eikel. Geile gedachten wil ik! O,
Maité! Ik zou je tepels willen dopen in honing. Ik zou je buik willen
volsmeren met boter en over je heen glijden. Ik zou je van onderen willen
volgieten met wijn en uitzuigen. Ik zou je willen veroveren en vernederen
tegelijk. Ik zou je almachtige vader willen zijn en je nederige slaaf. Ik span
mijn buikspieren en laat een fikse scheet. Jezus, veel te hard! In de verte
hoor ik iemand snurken.
De volgende ochtend na het ontbijt komen twee auto‘s aanrijden. Ze
stoppen bij de ’Parcelle’ van de zes. Ik lees over Samoa, terwijl
Leo en Meindert met vriendjes voetballen op het veld beneden. Maité had me
gisteravond bij de thee gezegd dat de ouders van de jongen - zijn naam ben ik
vergeten - hen zouden komen ophalen. De ouders helpen mee de tenten afbreken,
terwijl ik naar de douches stap. Twee van de vijf meisjes groeten me hartelijk
als ik me omdraai. Ik groet vriendelijk en beleefd terug. Maité blikt of
bloost niet.
Als ik terugkom van de douches, is alles in en op de auto‘s geladen. In
mij komt woede op. Woede vermengd met teleurstelling. Ik loop naar beneden en
besluit aan het voetbalwedstrijdje met ouders en kinderen mee te doen. Dan
maar geen afscheid nemen. De auto‘s rijden langzaam voorbij het veld. In
mijn ooghoek zie ik dat raampjes worden opengedraaid. De zes zwaaien en lachen
naar mij. Ik zwaai en lach terug. De zes? Nee, vijf van de zes. Maité kijkt
een andere kant op. Ze weigert oogcontact te maken. Ik zie haar gezicht. Het
staat op oorlog. Verlangen afgeschermd door hoge muren. Leo schopt de bal in
mijn richting.
“Pap, schieten! Meindert staat voor!”
Als ik de voorzet geef, rijden de auto‘s de weg op. Als rupsen die
voldaan het weggevreten blad verlaten. Meindert juicht, omdat hij scoort. Ik
klap in mijn handen en pieker.
Tervuren, 8 augustus 1998/20 juni 1999
© 1999
Rob de Vos / De Gekooide Roos