Marc Boelens Mijn Beste (21)
Mijn beste,
Vijftig jaar oud ben ik onlangs geworden. Zijn nu dan eindelijk mijn jaren des onderscheids aangebroken? Drank & drugs hebben hun tol geëist, en veel te lang heb ik gehoopt op spontane beterschap. Maar de sloop is gestaag doorgegaan. Een baan als atleet kan ik inmiddels wel vergeten.
Twee weken na mijn verjaardag werd Bas, mijn schoonvader, zeventig. Om dat te vieren nodigde hij zijn naaste familie uit voor een paar dagen Istanbul; hij heeft altijd veel gereisd, maar in die stad was hij nog nooit geweest.
Eerlijk gezegd vond ik het nogal druk: het in snel tempo bezichtigen van bezienswaardigheden staat bij mij niet hoog aangeschreven. En als de plaatselijke populatie je dan ook nog als een wandelende portemonnee ziet, ben je met mij snel klaar.
Maar, dat moet gezegd, de Aya-Sofia vond ik werkelijk indrukwekkend. Oorspronkelijk een christelijke kerk, maar later in gebruik genomen als moskee. Alleen hier geen beeldenstorm: in de plafonds en de muren zijn nog steeds mooie mozaïeken zichtbaar van Maria met kind en een Christus Pantocrator, Jezus als heerser van het heelal. Vooral over dat laatste was ik verbaasd. Maar blijkbaar was (en is) men coulant genoeg om die voorstelling niet te verwijderen. Onze kerstkaart van dit jaar komt van een van die mozaïeken. Het maakt indrukwekkend duidelijk dat het christendom en de islam wel degelijk naast elkaar kunnen gedeien.
Enfin, ik dwaal af. Istanbul. Meer dan twintig miljoen inwoners, vertelde mij een gids. Men kijkt er niet op een miljoentje meer of minder. Enorme stad, doorsneden door diepblauw water, grens tussen west en oost. Bas en ik hebben een boottocht van een uur gemaakt om een biertje te gaan drinken in Azië. Merkwaardig. Maar behalve het gegeven dat dit een ander continent was, merkten we geen verschil: het bier smaakte hetzelfde.
Toch, al met al ben ik geen reiziger. Ik was blij dat ik na vier dagen weer in mijn eigen bed lag.
En natuurlijk de volgende dag meteen weer de hei op, met de camera: reeën spotten. Je moet er oog voor hebben; de meeste mensen lopen er straal langs. De natuur rond Hilversum is mooi. Alleen schiet het met de begroeiing op de door Koningin Beatrix geopende natuurbrug nog niet erg op.
Laatst was Zij hier wéér! Zij frequenteert deze mediastad blijkbaar met een zekere graagte. Dit keer ging het om de opening van het Instituut Beeld en Geluid in het Mediapark, een gebouw waar men in de buurt gemengde gevoelens over heeft. ‘Bereikbaarheid mediapark via ónze longen!’ en ‘Verkeersriool!’ staat op borden in een van de toegangswegen te lezen. En ik kan me daar wel wat bij voorstellen, want de wegen zijn helemaal niet berekend op zoveel verkeer. Ongezond wonen, daar.
Maar ik dwaal alweer af. Hare Majesteit verscheen aan mij in een zwart mantelpak dat omzoomd was door zilveren slingers. Stemmig en feestelijk tegelijk. Zij nam een fraaie ruiker aan, schudde handen, maakte hier en daar een praatje: het gebruikelijke.
En toen nam zij mij waar in de schare omstanders. De schrik sloeg mij om het hart… Zij zou toch niet…?!
Maar jawel hoor, de plechtigheid was nauwelijks afgerond of mij werd verzocht zich bij Hare Majesteit te vervoegen voor een kort onderhoud. De Majesteit wond er geen doekjes om, Zij stak direct van wal: “Meneer Boelens, de vorige keer dat ik u sprak, had u mij toegezegd lid te worden van Stichting Goois Natuur Reservaat en uzelf aan te bieden als vrijwilliger; wat is daarvan terecht gekomen?”
Ik schrok een beetje van deze inquisitie. “Majesteit… ik heb mij nog de volgende morgen opgegeven als lid.” Ik boog mijn hoofd alvast in deemoed. “Maar het vrijwilligerswerk, hoe is het daarmee gesteld?!”
Potverdorie, had ik dat, wat een vraag! Ongemerkt deed ik een stapje achteruit.
“Nou, ziet u, Hoogheid, men had alleen maar werk in ochtendploegen.”
“En?!” Hare Majesteit kan soms ijskoude blikken werpen; dat moet men natuurlijk goed kunnen, als Hooggeplaatste.
“Nou ja, ziet U, Majesteit, ik schrijf, en dat doe ik bij voorkeur ’s nachts, wanneer alles in de omgeving stil en vredig is.”
“U schrijft nog altijd vérzen?”
Er klonk nu beslist enige dreiging door in Haar stem. Ik begon licht te transpireren.
“Hoogheid, ik weet niet beter en ik kan niets anders,” antwoordde ik.
Hare Majesteit keek mij schattend aan. De stilte, die maar enkele seconden aanhield, deed mij bijna fysiek pijn.
“Nou vooruit, meneer Boelens, draagt u dan maar eens zo’n vers voor.”
Met trillende hand (collega’s beweren dat mijn handen altijd trillen), trok ik een opgevouwen a-4tje uit mijn binnenzak: mijn laatste gedicht, en langzaam maar duidelijk las ik voor:

Op naar het geluk

Er wordt aangebeld. Er staan
drie heren voor de deur.
Waarmee
kan ik u van dienst zijn,
vraag ik vriendelijk.
Wij zoeken het geluk,
antwoorden zij in koor.
Ik ben verbaasd: waarom
juist bij mij?
Maar ik laat niets merken. Het is goed, zeg ik,
ik wijs u de weg.
Ik nodig ze binnen,
geef ze instructies, en
laat ze uit door de achterdeur.
In spanning wachtte ik af.
“Hm”, zei Hare Majesteit. “Simpel. Maar toch wel amusant.”
Ik zuchtte diep.
Majesteit keek me recht in de ogen en glimlachte een fractie van een seconde. “U bent onverbeterlijk, meneer Boelens. Maar goed, gaat uw gang maar, mijn zegen heeft u. Maar Hofdichter zult u nooit worden.”
Majesteit gaf met een miniem knikje te kennen dat aan ons onderhoud een einde was gekomen.
Ik boog voorzichtig, en opgelucht ging ik heen.
Marc

Over Marc Boelens

Marc Boelens (Amsterdam 1956) studeerde Nederlands: literatuur, kunst & cultuur aan de Hogeschool Holland in Diemen, vertaalde Lilian Peake's zinderende roman A sense of belonging naar het Nederlands, is redacteur bij enkele internettijdschriften (waaronder vanaf het begin bij De Gekooide Roos) en schrijft poëzie en korte verhalen. In zijn vrije tijd laat hij zich, au fond, gaarne door Majesteit heenzenden.
Marc Boelens schreef ook op Schrijf.Net