Mijn beste,
Vijftig jaar oud ben ik onlangs geworden. Zijn nu dan eindelijk mijn jaren des
onderscheids aangebroken? Drank & drugs hebben hun tol geëist, en veel te
lang heb ik gehoopt op spontane beterschap. Maar de sloop is gestaag
doorgegaan. Een baan als atleet kan ik inmiddels wel vergeten.
Twee weken na mijn verjaardag werd Bas, mijn schoonvader, zeventig. Om dat te
vieren nodigde hij zijn naaste familie uit voor een paar dagen Istanbul; hij
heeft altijd veel gereisd, maar in die stad was hij nog nooit geweest.
Eerlijk gezegd vond ik het nogal druk: het in snel tempo bezichtigen van
bezienswaardigheden staat bij mij niet hoog aangeschreven. En als de
plaatselijke populatie je dan ook nog als een wandelende portemonnee ziet, ben
je met mij snel klaar.
Maar, dat moet gezegd, de Aya-Sofia vond ik werkelijk indrukwekkend.
Oorspronkelijk een christelijke kerk, maar later in gebruik genomen als
moskee. Alleen hier geen beeldenstorm: in de plafonds en de muren zijn nog
steeds mooie mozaïeken zichtbaar van Maria met kind en een Christus
Pantocrator, Jezus als heerser van het heelal. Vooral over dat laatste was ik
verbaasd. Maar blijkbaar was (en is) men coulant genoeg om die voorstelling
niet te verwijderen. Onze kerstkaart van dit jaar komt van een van die
mozaïeken. Het maakt indrukwekkend duidelijk dat het christendom en de islam
wel degelijk naast elkaar kunnen gedeien.
Enfin, ik dwaal af. Istanbul. Meer dan twintig miljoen inwoners, vertelde mij
een gids. Men kijkt er niet op een miljoentje meer of minder. Enorme stad,
doorsneden door diepblauw water, grens tussen west en oost. Bas en ik hebben
een boottocht van een uur gemaakt om een biertje te gaan drinken in Azië.
Merkwaardig. Maar behalve het gegeven dat dit een ander continent was, merkten
we geen verschil: het bier smaakte hetzelfde.
Toch, al met al ben ik geen reiziger. Ik was blij dat ik na vier dagen weer in
mijn eigen bed lag.
En natuurlijk de volgende dag meteen weer de hei op, met de camera: reeën
spotten. Je moet er oog voor hebben; de meeste mensen lopen er straal langs.
De natuur rond Hilversum is mooi. Alleen schiet het met de begroeiing op de
door Koningin Beatrix geopende natuurbrug nog niet erg op.
Laatst was Zij hier wéér! Zij frequenteert deze mediastad blijkbaar met een
zekere graagte. Dit keer ging het om de opening van het Instituut Beeld en
Geluid in het Mediapark, een gebouw waar men in de buurt gemengde gevoelens
over heeft. ‘Bereikbaarheid mediapark via ónze longen!’ en ‘Verkeersriool!’
staat op borden in een van de toegangswegen te lezen. En ik kan me daar wel
wat bij voorstellen, want de wegen zijn helemaal niet berekend op zoveel
verkeer. Ongezond wonen, daar.
Maar ik dwaal alweer af. Hare Majesteit verscheen aan mij in een zwart
mantelpak dat omzoomd was door zilveren slingers. Stemmig en feestelijk
tegelijk. Zij nam een fraaie ruiker aan, schudde handen, maakte hier en daar
een praatje: het gebruikelijke.
En toen nam zij mij waar in de schare omstanders. De schrik sloeg mij om het
hart… Zij zou toch niet…?!
Maar jawel hoor, de plechtigheid was nauwelijks afgerond of mij werd verzocht
zich bij Hare Majesteit te vervoegen voor een kort onderhoud. De Majesteit
wond er geen doekjes om, Zij stak direct van wal: “Meneer Boelens, de vorige
keer dat ik u sprak, had u mij toegezegd lid te worden van Stichting Goois
Natuur Reservaat en uzelf aan te bieden als vrijwilliger; wat is daarvan
terecht gekomen?”
Ik schrok een beetje van deze inquisitie. “Majesteit… ik heb mij nog de
volgende morgen opgegeven als lid.” Ik boog mijn hoofd alvast in deemoed.
“Maar het vrijwilligerswerk, hoe is het daarmee gesteld?!”
Potverdorie, had ik dat, wat een vraag! Ongemerkt deed ik een stapje
achteruit.
“Nou, ziet u, Hoogheid, men had alleen maar werk in ochtendploegen.”
“En?!” Hare Majesteit kan soms ijskoude blikken werpen; dat moet men
natuurlijk goed kunnen, als Hooggeplaatste.
“Nou ja, ziet U, Majesteit, ik schrijf, en dat doe ik bij voorkeur ’s nachts,
wanneer alles in de omgeving stil en vredig is.”
“U schrijft nog altijd vérzen?”
Er klonk nu beslist enige dreiging door in Haar stem. Ik begon licht te
transpireren.
“Hoogheid, ik weet niet beter en ik kan niets anders,” antwoordde ik.
Hare Majesteit keek mij schattend aan. De stilte, die maar enkele seconden
aanhield, deed mij bijna fysiek pijn.
“Nou vooruit, meneer Boelens, draagt u dan maar eens zo’n vers voor.”
Met trillende hand (collega’s beweren dat mijn handen altijd trillen), trok ik
een opgevouwen a-4tje uit mijn binnenzak: mijn laatste gedicht, en langzaam
maar duidelijk las ik voor:
Op naar het geluk
Er wordt aangebeld. Er staan
drie heren voor de deur.
Waarmee
kan ik u van dienst zijn,
vraag ik vriendelijk.
Wij zoeken het geluk,
antwoorden zij in koor.
Ik ben verbaasd: waarom
juist bij mij?
Maar ik laat niets merken. Het is goed, zeg ik,
ik wijs u de weg.
Ik nodig ze binnen,
geef ze instructies, en
laat ze uit door de achterdeur.
In spanning wachtte ik af.
“Hm”, zei Hare Majesteit. “Simpel. Maar toch wel amusant.”
Ik zuchtte diep.
Majesteit keek me recht in de ogen en glimlachte een fractie van een
seconde. “U bent onverbeterlijk, meneer Boelens. Maar goed, gaat uw gang
maar, mijn zegen heeft u. Maar Hofdichter zult u nooit worden.”
Majesteit gaf met een miniem knikje te kennen dat aan ons onderhoud een
einde was gekomen.
Ik boog voorzichtig, en opgelucht ging ik heen.
Marc
© 2006
Marc Boelens / De Gekooide Roos