Ze rook niets meer. Ze was niet verkouden. Er was iets definitiefs aan de verdwijning van haar reuk.
“Goed stomen.” adviseerde de dokter haar in februari.
“Slaapt u wel goed?” vroeg hij in april. Het werd juni.
“Ik zie niets. Alles goed thuis?” Zijn hoofd scheef, vragend.
“Ik adviseer u om een specialist te bezoeken.” zei hij later die middag. Hij belde, met zijn rug naar haar toe. Mompelde onverstaanbaar in de hoorn.
“U kunt morgenochtend komen, dinsdag 24 juli om tien uur.” Hij schreef met grote halen een briefje. Ze kon zijn handschrift niet ontcijferen.
“Nee, ik heb werkelijk geen idee wat er mis kan zijn. Maar maakt u zich geen zorgen, het komt vast wel goed.”
Sander was laat thuis. Ze lag op de bank en hoorde zijn gehaaste voetstappen op het tuinpad. De dreun van de voordeur.
“Ik ben laat, ik weet het. Wat kijk je weer sip? Hoe is het met je neus?” Hij tilde Minke hoog in de lucht. Danste met haar de kamer rond. Zijn gezicht vertrok.
“Ze ruikt naar poep.” En terwijl hij haar verschoonde “Ze heeft vuurrode billetjes.”
Alsof ze niet zag dat de poep al uren oud was. Hij keek naar het glas in haar hand.
“Wat eten we?.” Snuivend liep hij de keuken binnen.
“Kip met basilicum en Spaanse pepers. Ja, een Thai recept”.
Hij zuchtte berustend. Om negen uur sliep hij — ze zou er een moord voor doen om zo ontspannen te slapen. Op internet las ze al weken lang dezelfde verontrustende artikelen. Reukproblemen als voorbode van Parkinson of Alzheimer. Ze was pas 34. Een allergie dan? Om half elf leegde ze haar eerste zak Tortilla’s, met Chileense dipsaus en een vijfde glas Cabernet Sauvignon. Reuk en smaak gaan samen, wist ze nu. Alle dranken proefden hetzelfde, grauwer dan water, alleen de samenstelling was anders. Inmiddels gebruikte ze twee categorieën; warm en koud of stroperig en helder. Daarnaast was er het verschil in alcoholpercentage.
“Moe en uitgegumd” zei Sander “Zo kijk je tegenwoordig. En je drinkt veel te veel. Wanneer was je voor het laatst gelukkig?”.
“Je hoeft bij mij de confronterende therapeut niet uit te hangen! Ik ben je vrouw, niet een van je ademloze patiënten. Probeer jij maar eens een half jaar reukloos te leven.”
“Waarom word je nu boos op mij?”.
“Ik heb niets aan je vragen. Alsjeblieft Sander, denk eens praktisch met me mee. Niet alle problemen zijn op te lossen met een goed gesprek!”.
“Ga een paar dagen bij je moeder logeren. Verandering van omgeving, om rustig na te denken over je leven. Hoeveel kilo ben je nu aangekomen?”
Haar gewicht steeg met elke geurloze maand. Drank, veel rode port en droge martini, Mama Mia’s, salami, frikadel speciaal, Thaise kip-curry. Een zanderige, gemalen worst van een wisselende samenstelling. En hoewel ze misselijk werd van haar eigen vreetzucht at ze door; op zoek naar dat ene ingrediënt, die ene hap die haar geur terug zou brengen. Soms voelde ze zich niet meer dan dat: proevend en smakkend, rusteloos snuffelend tussen de bladeren van haar geheugen.
In mei bedacht hij een reuktest. Ze keek geamuseerd toe hoe hij de afgedekte bakjes op de lange tuintafel plaatste. Hij had niet op haar tastzin gerekend — nu ze niets meer proefde draaiden de minuscule tentakels op haar tong overuren.
“Korrelige pindakaas. Zacht glooiende jam. Plakkerige sherry (in haar herinnering zocht ze naar de geur van eikenhout). Open melk”.
“Open melk?”. Hij was oprecht verbaasd.
“Melk opent zich op de tong” ze smakte lichtjes “Melk leeft, een ademend product. Je kunt de melk wel uit de koe halen, maar de koe niet uit de melk”. De witte wijn borrelde in haar mondhoeken. Een Kerner.
“Niet drinken” riep hij enkele seconden later. De azijn brandde op haar tong.
“Je ruikt dus echt niets.”
De pindakaas plakte in grote klonten aan haar vingers. Ze likte haar handen schoon toen hij niet keek.
Hij was blij dat ze naar het ziekenhuis ging.
“Maak je niet zo druk” zei hij “Wees blij dat er nu eindelijk iets gebeurt”.
“Ben ik een slechte moeder?”.
“Natuurlijk niet. Ik snap dat je bezorgd bent, maar kom, een verstopte neus. Daar ga je niet dood van en Minke al helemaal niet”. Ze vertelde hem niets over de Alzheimer en Parkinson. Hij zou haar wijzen op ‘de angst voor de angst’. Waar ze hem vroeger liefhad om zijn analytische kijk, hunkerde ze nu naar een troostende, barnstenen omarming. Was geur wezenlijk om je kinderen te herkennen? Op internet vond ze niets over binding en lichaamsgeur. Primitief, dat was het. Maar, bedacht ze, zijn we uiteindelijk niets meer dan onze zintuigen? Zonder zicht geen zachtroze anemonen, geen geelrode berken tegen een jagende wolkenlucht. Geen dansende sneeuwvlokken of schitteringen op het water. Zonder gehoor geen pianoklanken, geen gefluisterde liefkozingen, eerste woordjes of het waarschuwende gerinkel van een spoorwegovergang. Zonder geur bleek veel overbodig. Zoals linguine met ansjovis. Mascarpone. Een eerste kop koffie (niets meer dan warm water, licht kruimelend op haar tong). Een nieuw boek. Ze leende ze tegenwoordig in de bieb – het genot was eraf nu ze niet langer de kaft rook, de inktlucht op vers gesneden papier als ze er vluchtig doorheen bladerde.
Ze zette Minke af bij haar moeder en trakteerde op mierzoete harde koekjes.
“Ossa dei morti. Ze zijn heerlijk. Toch? Mama? Siciliaanse koekjes”.
“Lekker schat. Goed dat je eindelijk de specialist bezoekt.”
Daarna knuffelde ze Minke.
“Ruikt ze lekker? Ik heb nieuwe shampoo gebruikt “.
“Prima schat. Heerlijk. Ga nu maar snel”.
Het ziekenhuis werd verbouwd. Haar blote benen schuurden langs elkaar bij elke stap die ze zette; een gevoel dat ze herkende uit verhalen van vriendinnen. Ze werd te zwaar. Een zwetende bouwvakker floot en riep haar na: “Niet zo chagrijnig kijken, dame.”
Ze glimlachte geforceerd. Haar hakken klikten over de zeilen vloer. Een week geleden kocht ze de rode pumps.
“Voor bij mijn rode jurk” zei ze toen ze de verbijsterde ogen van Sander zag.
“Heb jij een rode jurk?”. Ze hoorde de achterdocht in zijn stem. Ze vertelde niet dat ze felle kleuren kocht om de leegte in haar hoofd te vullen. Alsof haar zintuigen het evenwicht zochten.
De specialist keek in haar oren. Hij klopte op haar wangen. Scheen met een lampje in haar ogen.
“U ruikt helemaal niets?”.
“Niets.”
“U proeft ook niets meer?”.
“Nee”.
Hij schudde zijn hoofd.
“En u bent niet verkouden? Psychische problemen?”
“Het begon wel met een verkoudheid. Verder heb ik niets.”
“U stoomt? U gebruikt neusspray?”
“Stomen doe ik nog wel. Met de neusspray ben ik na twee maanden gestopt. Schadelijk, zei de huisarts.”
Weer schudde hij zijn hoofd.
“Ik maak een afspraak voor u bij de neuroloog. Thuis gaat alles goed?”
De neuroloog had drie weken later een plekje in zijn agenda. De schuifdeuren schoven zuchtend open en de warmte sloeg in haar gezicht. Om haar heen dwarrelde de bloesem van de lindebomen. Alzheimer. Parkinson. Met stijve benen stapte ze in de auto en belde haar moeder.
“Niets aan de hand. Nee hoor. Luister, kan Minke vanmiddag bij je blijven?”
Een uur later zat ze op het terras van Liu Hing. Aan een rond tafeltje onder een wit flapperende parasol (ze voelde het vet onder haar ellebogen rollen als ze bewoog). Ze bestelde een Pinot Blanc. Een Tom Ka Khai. Gevolgd door Laap Neua Naam Tok en Koong Che Naam Plaa. Ze eindigde met een vierde glas wijn en een zoet gebakje. Ze voelde de nieuwsgierige blikken van de man aan het tafeltje naast haar terwijl ze met een rietje de stukjes overgebleven rundvlees besnuffelde. Hij at zonder aarzelen. Ze herkende de scherpe gerechten op zijn bord.
“Mag ik u iets vragen?” ze leunde voorover, zich volledig bewust van haar decolleté. Nooit eerder had ze een cup D — een voordeel van haar gewichtstoename.
“Natuurlijk” met een servet veegde hij gehaast zijn lippen af.
“Ik ben bezig met een artikel” ze stond op en schoof een stoel bij hem aan “Over eten en zoenen”.
“Aha”. Van dichtbij was hij ouder dan ze dacht. Bruine vlekken op zijn voorhoofd en kleine paarse adertjes op zijn wangen.
“Mag ik u zoenen?”.
Hij schrok, ze hoorde zijn adem stokken in zijn keel. Zijn ogen dwaalden bijna angstig over haar gezicht, naar haar decolleté, de rode hoge pumps.
“Natuurlijk niet” zijn stem klonk nu hoger “Waarom zou ik u kussen?”.
“Meneer, het is voor een goed doel”. Het zweet druppelde inmiddels over zijn voorhoofd.
“Hoe bedoelt u?”. Zijn handen balden zich tot vuisten en hij schoof heen en weer op zijn stoel. Ze legde haar arm op tafel en bukte zich naar hem toe terwijl ze haar borsten over haar arm voelde bollen.
“Ik zei u al” ze fluisterde nu in zijn oor “Ik ben bezig met een artikel. Onze zoen is puur experimenteel.” Hij aarzelde een seconde, zijn lippen te dicht bij die van haar en ze twijfelde niet. Vastbesloten drukte ze haar lippen op zijn mond. Duwde haar borsten tegen zijn gebalde vuisten. Hij ontspande onder haar aanraking, zoals Minke dat ook deed na een woede-uitbarsting. Ze voelde zijn droge lippen, kleine barstjes op het oppervlak. De rode peper in zijn linkermondhoek likte ze weg, samen met de zweetdruppels die ze naast zijn neusvleugels ontdekte.Niets meer dan neutraal materiaal — warm, stroperig en alcoholvrij. Ze stikte bijna in haar poging om iets te ruiken en hij draaide zijn gezicht weg toen ze alleen nog maar snoof. Net voordat ze hem beet.
“Dit is ongehoord” Hij gooide zijn stoel om toen hij opstond “Snol!”
De vriendelijke ober achter hem boog en lachte beleefd.
“Dank u wel”. Ze stond op, trok haar jurk glad en rechtte haar rug.
In de Bijenkorf verkilde ze onder de blikken van de vlekkeloze verkoopdames. Ze zocht haar weg naar de Parfumerie. Spiegels, oplichtende ramen, lampen, geroezemoes van het winkelende publiek, Parkinson, Alzheimer — een hel gekletter in haar hoofd. De zorgvuldig opgemaakte jongedame bekeek haar argwanend.
“Kan ik u helpen?”.
“Ik zoek een scherpe geur. Een parfum waar iedereen van opkijkt. Zo exorbitant als maar mogelijk is”.
“Kunt u een naam noemen? Al onze geuren zijn opmerkelijk”.
“U bent hier toch om mij van advies te dienen?”
“Natuurlijk”. De juffrouw trok nog net niet haar lippen op “Ik zal wat geuren uitzoeken”.
Met haar verkoopglimlach bleef ze maar flesjes uitstallen, stoïcijns en vriendelijk. Totdat ze na het twintigste flesje met schrille toon uitviel.
“Wat zoekt u nu eigenlijk?”.
Ze kon niet meer gevat antwoorden.
“Ik ruík niets”.
“U ruikt niets? Er hangt inmiddels voor driehonderd euro geur om u heen. Hoezo, u ruikt niets?”.
“Ik ruik niets”. De geschrokken vrouw naast haar lachte meewarig.
“Ze ruikt niets,” fluisterde de geschminkte winkeldame tegen de bedrijfsleidster die polshoogte kwam nemen.
“Ze ruikt niets” zei de bedrijfsleidster tegen de beveiligingsbeambte.
“Dus u ruikt niets?” vroeg de beveiligingsbeambte.
“Ik ruik niets” fluisterde ze. Ze wankelde naar buiten, onder de geschrokken blikken van het voltallige personeel en alle klanten, die wel roken. Die wel wisten waarom ze Chanel kochten, waarom ze melk dronken en appeltaart aten, met kaneel wel te verstaan. Die wel wisten waarom ze vandaag andijvie aten en morgen Phuket kreeft. Die wel wisten wanneer het nodig was hun kind een schone luier om te doen.
Buiten spoelde lauwe zomerregen het stof van de straten. Ze hief haar gezicht en proefde de druppels in haar mond. Helder, licht en geurloos. Haar jurk plakte zwaar dampend aan haar buik en billen. Er moest een zware parfumlucht om haar heen hangen, doorspekt met knoflook, Oosterse olien, scherp angstzweet en zoete, witte wijn.
“Wees blij dat je niets ruikt” zou Sander zeggen “het leven is als een neus — je moet eruit halen wat erin zit.”
Ze ging hem niets vertellen.
© 2007
Lizette van Geene / De Gekooide Roos