Wanneer ik met mijn boot op zee vaar, op een warme dag met
oostenwind, kom ik weleens een bal tegen. Afgedwaald van het strand, die
streep in de verte waar ondiepten zijn en waar ik vandaan moet blijven.
Ik hoop nog eens zo‘n blauwe met NIVEA erop buit te maken. Een
jeugdherinnering van me. Die bal is een van de dingen die me bijgebleven
zijn uit de oertijd van emmertje en schepje. Net als het rinkelende
geluid waarmee een brekende golf de meegevoerde schelpjes laat vallen,
voor hij terugvloeit naar zee en de geur van zonnebrandolie op een warme
huid, vermengd met het bittere zout van de zeelucht.
Ooit moet ik voor de eerste keer in mijn leven het strand gezien
hebben. Op een stralend mooie ochtend. Toen is bij mij de verwachting
gewekt dat er nooit een einde aan die dag zou komen en dat alles wat
voor me lag even eindeloos mooi was en blauw, als die streep in de verte
die ik voor het eerst zag, de horizon. Ik herinner me de eeuwige
teleurstelling die wachtte in de late middag als ik moe en huilerig weer
mee moest naar huis, weg van de vurige zon in het westen, terug naar het
donkere land in het oosten, waar de mensheid was en haar weedom. Zoals
op de laatste bladzijde van De Kleine Johannes.
Die herinnering aan het strand in de morgen ben ik de rest van mijn
leven niet meer kwijt geraakt. Die roes van verwachting, of het leven
aan mijn voeten lag. Zand, zee, hemel en zon. Water, aarde, lucht en
vuur, de vier elementen die samen vloeiden aan de horizon in het land
van de eeuwige jeugd, waar de tijd stil stond.
Later. In de laatste week van juni, als eindelijk de vakantie in
zicht kwam, ontsnapte ik aan het ouderlijk huis en ging naar het strand,
waar de vrienden waren. En de vriendinnen. Een paar weken lang vormden
we een hecht groepje. Om de beurt verliefd op elkaar, om de beurt voor
het eerst dronken. Een kuiltje graven waar je stiekem je om de haverklap
in hevige opwinding geraakte lid in liet afkoelen. Want in dat tijdperk
van voor de pil bleven al die prachtige veelbelovende lijven van onze
vriendinnen in degelijke badpakken verborgen. En altijd weer dat gevoel
dat er iets gelukzaligs ging gebeuren. Al was de verwachting nu
concreter. Ik zou die dag misschien wel het meisje ontmoeten, waarmee ik
‘s avonds...
Het kwam nooit verder dan een kuiltje graven.
Een paar jaar later. Eindelijk van school af, het volle leven
tegemoet. Weer naar het strand, lange dagen met de Amsterdamse vrienden
bij ons vaste paviljoen. De mensen uit de theaterwereld kwamen er, waar
ik hoog tegen opzag, waar ik mee gezien wilde worden. De lekkere meiden
die fotomodel waren, de snelle jongens met de open auto‘s, de Goden en
Godinnen. Van het terras kwam ik niet meer af. De zee werd een decor,
een projektie op het achterdoek. Dat was het jaar van de lange hete
zomer, toe we ’s avonds naar de relletjes in de stad gingen kijken en ’s
nachts oeverloze discussies op De Kring hielden. Moe worden was er niet
bij, ’s morgens vroeg gingen we door naar café Loze Riek op de
Gelderse kade en dan weer naar het strand. Want wie weet stond er iets
te gebeuren! Hetzelfde liedje van hunkering, verwachting en
ontgoocheling. Met mijn pluizige baardje en mijn Solex vermocht ik
immers geen indruk te maken op de strandgodinnen, zoals de jongens met
hun rinkelende autosleuteltjes dat deden. Maar ik lachte er om. Er was
veel te lachen, toen.
Nog later. Het begin van het nieuwe seizoen, iedereen was weer
tevoorschijn gekomen na de grauwe winter. Het was een prachtige ochtend.
De grote verwachting was weer gewekt. Ik zat op het terras van wat toen
nog een sober strandpaviljoen was van wit geverfd hout. De
strandgodinnen en -goden waren inmiddels een paar jaar ouder geworden.
Heimelijke, vergelijkende blikken werden op buiken en borsten geworpen
om te zien hoe ver het hangen bij die anderen was gevorderd. Ik zat er
zoals altijd helemaal aangekleed bij, nog steeds de jongste, bleek en
verbeten. De meisjes droegen in dat jaar hun zonnebril omhoog geschoven
op het hoofd, zoals Françoise Hardy, zoals Monica Vitty, zoals
Liesbeth List.
Middelpunt van het groepje was een vrouw van een jaar of dertig die
iets deed bij de televisie. Haar naam weet ik niet meer. Ze deed haar
bovenstukje uit en stelde haar grote, erg witte boezem tentoon. Ze keek
uitdagend om zich heen, want topless zonnen was iets nieuws en gewaagds.
Hier en daar was het zelfs verboden. Iedereen deed z‘n best om het heel
normaal te vinden, want we waren immers progressief. Het mocht niet
alleen, het moest, verboden te verbieden! Ik stelde met verbazing vast
dat ik het helemaal niet mooi of opwindend vond, die grote witte dingen.
Ik werd er triest van, ik kreeg het gevoel dat ik er eigenlijk helemaal
niet bij hoorde, bij al die moderne mensen. Er was nooit iets terecht
gekomen van een dag op het strand. Ik staarde in de verte. Een paar
meisjes speelden in de branding met een bal. Zo‘n blauwe, met NIVEA
erop. Iemand had een radio bij zich. Radio Veronica draaide de Beatles.
Hun laatste hit, Let It Be.
Ze kwam uit zee, in een lange gestrekte draf naar ons toe lopen, in
slow-motion over het strand zwevend. Haar voeten lieten op het harde
zand nauwelijks een spoor achter. Ze was heel jong en zo mooi of God
haar persoonlijk had geschapen. Want bij de meeste mensen laat Hij dat
waarschijnlijk aan Zijn personeel over, maar af en toe doet Hij er wel
eens eentje zelf. Om te laten zien wat Hij eigenlijk bedoeld heeft.
Ze was al bijna droog toen ze over het terras liep. Donker haar in
springerige natte krullen viel op haar schouders. Ze liep vlak langs me.
Ik zag haar spieren soepel bewegen onder haar strakke bruine huid. In
haar ogen - van een ongelofelijk helder grijs - was een naar binnen
gekeerde opwinding zichtbaar, het gevoel lekker gezwommen te hebben. Ze
was zich niet bewust dat iedereen naar haar keek. Een meisje in de
magische schemer tussen kind en vrouw, op het scherp van de snede. Toen
was ze verdwenen en het leek alsof ze een stilte achter liet op het
terras. Even leek de tijd te bevriezen als een film waarvan het beeld
stil wordt gezet. Ik keek naar de anderen. De snelle jonge mensen waren
ineens veranderd in mummies, verschrompeld en afgetakeld. Kalende mannen
met buiken, vrouwen met slappe tieten en uitgebluste ogen. De
topless televisie-ster hield haar handen voor haar borsten alsof ze
betrapt was. Haar mond was ineens bitter. Voorbij, vergeefs en voorbij:
een Godin was uit het schuim van de zee verrezen om in haar volmaaktheid
de voze aanstellerij en hoogmoed te bestraffen.
De zon doofde uit, een grijze muur kwam uit zee aanrollen, kil en
vochtig. Een zeevlam. Het strand was in een oogwenk leeg. Iedereen
vluchtte het paviljoen binnen en even later terug naar huis. Naar het
donkere land in het oosten, waar de mensheid was en haar weedom.
Dat was de laatste keer dat ik aan het strand geweest ben. Ik had er
niets meer te zoeken. Het jaar daarop kocht ik de boot en leerde de zee
kennen. Het strand werd een streep in de verte, waar ondiepten zijn en
waar ik vandaan moet blijven.
Soms zie ik wel eens een bal drijven en misschien kom ik nog eens
een blauwe tegen, met NIVEA erop. Godin uit het schuim van de golven
geboren, bid voor ons. Meisje Zonder Genade, bid voor ons. Sterre der
Zee, bid voor ons. Nu en in het uur van onze dood. Amen.
© 1999
Lennaert Nijgh / De Gekooide Roos