lay down
lay down and wait like
an animal
Charles Bukowski
Ik heb twee vrienden die ook met elkaar bevriend zijn. Ze zijn bijna
altijd op reis. Toen ze begonnen met reizen, lang geleden, vroegen ze of
ik zin had om mee te gaan, maar ik had toen iets anders te doen. Daarna
hebben ze me nooit meer gevraagd.
Als ze thuiskomen zijn ze altijd erg moe. Ze blijven
slechts even thuis, alleen maar om een nieuwe reis voor te bereiden. Ik
zie hen bijna nooit en vraag me af of ik me nog wel bevriend met hen
voel. Die vraag begin ik een probleem te vinden en nu mij ter ore is
gekomen dat ze thuis zijn, een paar dagen, echt niet langer, bezoek ik
hen om dit probleem te bespreken.
Ze zijn bezig met het inpakken van koffers en zeggen
dat ze een tocht gaan maken door een jungle ergens in Midden-Azië.
“Ga jij nog wel eens weg?” vragen ze.
“Binnenkort misschien een weekendje naar Londen. Ik
weet het nog niet,” zeg ik.
De vrienden knikken me vriendelijk toe. Ze hebben zich
vanmiddag tegen tropische ziektes laten inenten en voelen zich een
beetje draaierig.
“Leuke stad, Londen,” zeg ik.
Mijn vrienden vertellen dat ze foto‘s, films en
geluidsopnamen van zeldzame vogels zullen maken. Ze noemen ook de namen
van de vogels maar die vergeet ik meteen. En dan zegt een van de
vrienden dat hij, terwijl ze door de jungle lopen, af en toe iets zal
inspreken in een kleine cassetterecorder, een soort gesproken dagboek.
Ze waren al eerder van plan geweest een dagboek bij te houden, speciaal
voor mij, want ik ben hun enige vriend. Dat ontroert me. Ze zien echter
op tegen het schrijfwerk en in de jungle gaat schrijven ook niet altijd
even gemakkelijk. Daarom de kleine cassetterecorder - hij staat op een
van de koffers, leuk dingetje -, daarom het gesproken dagboek.
“Doe dat nou niet,” zeg ik.
“Waarom niet?”
Met tegenzin moet ik uitleggen wat ik bedoel. Ik voel
die tegenzin omdat het hier niet om een aangename uitleg gaat. Ik zeg:
Stel dat ik nooit meer iets van jullie hoor. Ik heb afscheid van jullie
genomen op Schiphol en naar jullie gezwaaid toen jullie voor de
controleur van paspoorten stonden te wachten. Jullie zwaaiden terug. Wij
hebben vroeger wel eens over zwaaien gesproken. Het zijn gebaren die
even vrolijk als wanhopig zijn. Daarom ziet zwaaien er vaak zo
potsierlijk uit, maar we kunnen niet anders. De afstand tussen ons wordt
almaar groter en we hebben niets anders dan onze handen. Goed, jullie
zijn de controleur gepasseerd en dan verliezen we elkaar uit het oog.
Misschien heeft later iemand jullie nog wel in Midden-Azië gezien. Ja,
jullie zijn gezien op het moment dat jullie het hek openmaakten om de
jungle in te gaan, maar daarna lijken jullie van de aardbodem te zijn
verdwenen. Normaal sturen jullie een fraaie ansichtkaart, maar die
ontvang ik dit keer niet.”
Dat moet gezegd worden: ze zijn daar heel trouw in. De
kaarten hang ik in mijn woonkamer en daar blijven ze hangen, ook al
verkleuren ze en trekken ze krom.
“Door een speciaal team van de politie van Midden-Azië
is nog een paar maanden naar jullie gezocht, maar die inspanningen
hebben niets opgeleverd. Ja, toch één ding: die kleine
cassetterecorder, jullie gesproken dagboek. Het apparaat lag onder een
boom. Van jullie uiteraard geen spoor.”
Mijn vrienden zijn op hun koffers gaan zitten. Het is
goed aan hen te zien dat ze niet snappen wat ik bedoel. Ik weet ook niet
wat ze van me denken. Misschien doen ze wel ontzettend hun best hun
lachen in te houden. Misschien lopen ze in gedachten al lang door de
jungle en beseffen ze niet eens dat ze op hun koffers zitten in deze
kamer waar het kil is en best een lamp zou mogen branden. Het is een
gure namiddag in november. De regen raast tegen de ruiten.
“De cassetterecorder wordt naar Nederland gestuurd,
waarschijnlijk naar mij omdat ik jullie nabestaande ben. Nee, er zijn
natuurlijk meer nabestaanden. Ik weet zo weinig van jullie. Hebben
jullie broer en zussen? Ouders?”
Mijn vrienden geven geen antwoord. Ze kijken naar hun
schoenen die rusteloos bewegen.
“Natuurlijk zijn er meer nabestaanden. We komen op een
avond bij elkaar, in mijn huis, in mijn woonkamer, want daar hangen de
kaarten die jullie overal vandaan naar mij stuurden. Zo zijn jullie dan
toch een beetje bij ons, jullie nabestaanden. We drinken wat, hebben het
over berichten in de krant en het weer van de laatste dagen en
ondertussen groeit de spanning, want wat willen wij natuurlijk? Ja, wij
willen niets liever dan naar de cassette-recorder luisteren, maar zijn
er tegelijk bang voor, want stel je voor: we horen een van jullie
stemmen vrolijk het dagboek inspreken en dan klinkt er ineens een woest
gebrul op. Jullie zijn immers in de jungle en daar kan van alles
gebeuren. We horen takken breken, het geluid van lichamen die over de
grond getrokken worden, het scheuren van kleding en jullie machteloze
stemmen. En dan is het stil, voor zover het in de jungle stil kan zijn.
Natuurlijk is het niet stil, maar we horen jullie niet meer. Denken
jullie dat dit prettig is?”
Mijn vrienden geven weer geen antwoord.
“Daarom ben ik geen voorstander van zo‘n gesproken
dagboek. Het kan echter nog erger, want wat kunnen we immers ook horen.
Dit: we horen jullie door de jungle zwoegen en een van jullie zegt
bijvoorbeeld: Het is nu bijna drie uur. We hebben net besloten dat we
nog een uurtje doorlopen en dan slaan we ons kamp op, want we zijn
bekaf. De weg is hier moeilijk begaanbaar, maar gelukkig... Hé, waarom
sta je nu stil? Hé, wat gek, het lijkt wel of... En dan stopt de
geluidsopname. Ja? Dat is dus het laatste wat we van jullie weten. Zeven
woorden: Hé, wat gek, het lijkt wel of... Daar zitten wij dus met ons
allen wezenloos naar de kleine cassetterecorder te kijken. En natuurlijk
kijken we níet naar het apparaat, nee, we staren naar een
kolossaal raadsel, een raadsel dat voorgoed en onoplosbaar rust in de
woorden Hé, wat gek, het lijkt wel of...
Mijn vrienden kijken eerst elkaar aan en daarna naar de
kleine cassetterecorder die op de koffer naast me staat.
“Jullie begrijpen dat het voor ons moeilijk, heel
moeilijk is om met zo‘n raadsel te leven. Uiteraard zullen we nog een
paar maanden gissen en zoeken naar plausibele verklaringen, maar nooit
zal duidelijk zijn wat er is gebeurd en wat jullie bedoelden. Jullie
snappen dat het niet meevalt daarmee te leven. Sommigen van ons worden
misschien gek en slaan de hand aan zichzelf. Nee, geen goed idee, dat
gesproken dagboek.”
Mijn vrienden knikken, maar ik weet niet of ze
overtuigd knikken. Het is alsof we heel erg ver van elkaar vandaan zijn,
alsof ze al weg zijn en verdwenen in het raadsel dat ze achterlaten,
alsof er nooit iets anders was dan dat raadsel. Ik vind het erg dat het
zo is, maar ben er niet bang voor. Het is de stilte in mij die steeds
maar weer groter en dichter wordt.