Arnout Kors IJsschotsen
Nu Erland alleen achterbleef, merkte hij voor het eerst hoe ruim de kamer was. Tot vandaag was hij altijd met anderen in het kantoor van Soderberg geweest en hoewel het hem bij die gelegenheden regelmatig was opgevallen dat het houten plafond in de lucht zweefde, de hoeken donker en ver waren en het uitzicht precies zo overdreven royaal was als de kamer zelf, voelde hij zich vandaag pas voor het eerst een beetje verloren. Hij maakte een rondje om het bureau, liep naar de kachel en legde er zijn hand even op. Het eerste wat hij deed, was bellen met de technische dienst.
‘Het is koud op mijn kamer,’ zei hij toen hij de stem van een van de technici hoorde.
‘Dat is de tijd van het jaar Erland.’
‘Maar daar kunnen jullie toch wel iets aan doen?’
‘We zullen zien.’
Toen hij had opgehangen, wist hij niet of hij tevreden kon zijn met het antwoord. Hij nam zich voor, mocht er niets gebeuren, maatregelen te treffen. Ondanks de kou trok hij zijn jas uit. Hij zwaaide de kast open en de deur schoot van schrik uit zijn hand. Heel even leek het hem of er iemand ineengedoken in een hoek stond. Maar het was een oude jas die Soderberg vergeten had mee te nemen. Erland hing zijn waterdichte winterjack op een haakje en sloot de kast piepend af. Vervolgens pakte hij zijn aktetas en haalde er van alles uit waarmee hij zijn bureau, als was het een territorium, begon af te bakenen. Rapporten, naslagwerken, pennen, een zaktelefoon en portretten van Edith en de kinderen verspreidde hij over het bureaublad. Toen hij daarmee klaar was, liep hij naar het raam en keek uit over de rivier. Een ijsbreker ging, gevolgd door enige schepen, traag als een eend met haar kroost door de dunne donkere vaargeul. Een berkenboom met bevroren tere vliegerblaadjes zwaaide zijn takken tot voor het raam. De lucht was scherp en kondigde meer sneeuw aan.
Er werd geklopt op de deur en met vooruitgestoken hoofden, als voelsprietende slakken, kwamen zijn collega’s de kamer in.
‘Mooi dat jullie er allemaal zijn,’ zei hij toen de deur zich weer had gesloten.
‘Er zijn een paar zaken die ik graag kwijt wilde. Om te beginnen: ik zal de eerste onder gelijken zijn. Er mag hier,’ hij wees naar de deur, ‘geen drempel zijn. Zodra jullie de behoefte voelen, een probleem hebben of liever nog als jullie een probleem voorvoelen, komen jullie hier bij mij om samen alles op te lossen. Ik hoef jullie niet te vertellen wat een zootje Soderberg ervan gemaakt heeft. Klant na klant hebben we verloren en de laatste tijd regende het klachten. Geen wonder dat de directie besloot in te grijpen. Een deugdelijke expeditieafdeling is een van de pijlers waarop een bedrijf als het onze rust. Mijn doel is dan ook in korte tijd weer op het oude kwaliteitsniveau te komen. Ik weet zeker dat we samen de achterstanden kunnen wegwerken, nieuwe klanten kunnen verwerven en weer spoedig onze bijdragen zullen leveren aan de goede naam en faam van BVA. Nogmaals: die deur staat altijd open.’
Een kwartier later zat Erland gebogen over een stapel orderformulieren die hij in een van de lades had gevonden. Met groeiende ongerustheid bladerde hij door de paperassen. Tevergeefs zocht hij in de computer naar corresponderende feiten maar hij kon niets over de verwerking van deze aanvragen vinden. Het leek erop dat de stapel, die er misschien al maanden lag, nooit was afgehandeld. Het was ook volstrekt onduidelijk wat er werd besteld. Hoe Erland de formulieren ook afzocht, nergens zag hij productcodes, een datum waarvoor zou moeten worden geleverd of de prijs van de goederen. Alleen namen, adressen, telefoonnummers. Slechts een van die namen kwam Erland bekend voor, hij herinnerde zich dat deze klant herhaaldelijk met een proces had gedreigd.
Er werd weer geklopt. Gyllunstan, Erlands chef kwam binnen en plofte in een fauteuil, een meter of vijf van het bureau. Erland kneep met zijn ogen tegen de witte zwangere lucht achter het raam. Gyllunstan sloeg een sigaret tussen zijn lippen, zijn grauwe langwerpige gezicht lichtte even op.
‘Heb je met ze gesproken?’
‘Ja, ik heb ze verteld dat ik het anders ga doen.’
‘We geloven in je Erland. We weten zeker dat je met je creativiteit alles zal oplossen.’
Erland verschoof de paperassen op zijn bureau met de palmen van zijn handen. Het leek of hij ze zou gaan schudden. Nadat de askegel tweemaal was opgelicht, zei hij:‘Soderberg heeft het een en ander laten liggen.’
‘Ja, ik weet het, er zijn enorme achterstanden.’
‘Dat is het probleem niet. Hij heeft een privé-boekhouding waar geen wijs uit is te worden.’
Op het secretariaat klonk een schrapende printer en Gyllunstan inhaleerde diep.
‘Soderberg heeft er een echte puinhoop van gemaakt. Daarom hebben we jou aangesteld. Met het volste vertrouwen en je hebt carte blanche, begrijp je? We weten dat er rare klanten bij kunnen zitten maar met een redelijke schikking is bijna iedere zaak af te handelen. Het gaat er nu om schoon schip te maken. Eigenlijk wil ik dat die rotzooi binnen een maand is weggewerkt.’
Erlands gezicht vertrok een moment maar hij bracht het weer snel terug in de gemoedelijk-stoere plooi.
‘Natuurlijk,’ zei hij.
‘Mooi.’ Gyllunstan gooide de peuk in de antieke metalen asbakstaander die rinkelde alsof een munt op een berg geld werd gegooid. ‘Ik reken op je.’
Erland staarde een tijd naar de deur die voorzichtig was gesloten, greep toen naar zijn mobiele telefoon en toetste het eerste het beste nummer dat hij op het bovenste formulier tegenkwam.
‘Osterlind,’ hoorde hij een vrouwenstem.
‘Uh ja, u spreekt met Erland Storlin van BVA Kantoorinrichting. U had een bestelling bij ons geplaatst maar we kunnen helaas niet precies...’
‘Jaja, ik weet het al en waarom belt Soderberg niet?’
‘Hij moet het om gezondheidsredenen kalm aan doen mevrouw.’ Ze hadden tijdens een directievergadering besloten de vuile was niet buiten te hangen.
‘Dat spijt me, wens hem in ieder geval beterschap.’
‘Komt voor elkaar mevrouw Osterlind.’
‘Uhm, ik kan met u toch ook zaken doen hè?’
Erland vond dat er een vreemde klemtoon op zaken lag. Het duurde even voordat hij antwoordde.
‘Daarvoor bel ik u’
‘Ah uitstekend. Maar wat de bestelling betreft... die laat al heel lang op zich wachten. Zijn jullie soms bang voor me? Ja eigenlijk zou u dat moeten zijn meneer... hoe was de naam ook alweer?’
‘Storlin, Erland Storlin.’
‘Meneer Storlin, om u de waarheid te zeggen: u verdient een flink pak slaag, begrijpt u wel?’
‘We zijn in gebreke gebleven...’
‘Mooi gezegd,’ haar stem klonk plotseling twee keer zo traag, twee keer zo laag. Erland trok rimpels in zijn voorhoofd en keek met een onbegrijpelijke blik naar de sneeuwvlokken die uit de papierwitte lucht kwamen dwarrelen. ‘Echt heel fraai gezegd. U kunt de zaak goed maken door vandaag nog het hoogstnoodzakelijke af te leveren. Dan denk ik dat we de rest ook wel kunnen regelen.’
‘We willen graag snel tot een schikking komen.’
‘Prachtig! Ik laat u om twee uur ophalen. Zorgt u dan dat u tweemaal product X12036 meeneemt. Tot straks meneer Storlin.’
Geruime tijd staarde Erland naar de ijsbreker die nauwelijks meer vooruit leek te komen. Hij belde met het magazijn.
‘Wat gaat er schuil onder X12036 Jan?’
‘Een moment. Ja hier heb ik het: vijf meter van dat onverwoestbare henneptouw chef.’
‘Waarom noem je me chef? Ik blijf Erland voor jullie.’
‘Oké oké, het is toch maar een spel.’
‘Kun je me twee van die stukken touw brengen? Spoedorder.’
‘Natuurlijk.’
Op het moment dat hij het woord spoedorder uitsprak, zag Erland zichzelf staan in het magazijn, ijverig pennend op een blok. Regelmatig had hij spoedorders bij elkaar gezocht. Maar wat waren het voor bestellingen geweest? Hij kon het zich niet voor de geest halen. Of toch, eennmaal was er zeep besteld, kilo’s zeep die hij direct naar het kantoor van Soderberg had moeten brengen.
Hij stapelde de paperassen op en stopte ze in een la van zijn bureau.
‘Eén per dag Erland,’ zei hij, ‘dan verlies je het overzicht niet.’
Vervolgens ging hij naar de kantine en zette een uitgebreid maal op zijn blad. Hij werd bij zijn mouw gegrepen door Gyllunstan die hem iets vroeg. Een moment later zat hij aan een centrale tafel met hoger- en middenkader, tussen managers en afdelingshoofden en liet zijn blik af en toe gaan naar de hoek waar collega’s zijn stoel voor hem vrijhielden. Voor hoelang nog, dacht hij.
Bij terugkomst in zijn kamer greep de kou hem bij zijn keel.
‘Het is gewoon ijskoud,’ liet hij de technische dienst voor de tweede maal weten. ‘Ik wil dat er wat aan wordt gedaan, vandaag nog graag.’
Hij vroeg zich af of zijn stem niet te dreigend had geklonken maar aan de andere kant: het was toch van de gekke dat hij zat te trillen als een espenblad. Zijn oog viel op de keurig opgerolde stukken touw. Hij propte ze als een ruwe slangenbezweerder in zijn tas. Buiten sneeuwde het zo dicht dat de vaargeul uit het zicht was verdwenen. Boven op de takken stapelde de sneeuw zich op en zwiepte er stuivend af.
Even later reed hij in een zwarte bolide naar het zakengesprek. Het verkeer verplaatste zich stapvoets, omzeilde stremmingen die door slippartijen en aanrijdingen waren veroorzaakt. In de portieren zat een piepklein symfonieorkest dat Mozart speelde en Erland keek met zijn hoofd in zachte kussens tussen de spleetjes van zijn oogleden. Het was drie uur, bijna donker en de stad gleed aan Erland voorbij als een zwart-witdroom met af en toe een gouden zwaailicht van een strooiwagen of bloedrood neon tegen de gevel van een vaag gebouw. Hij herkende het centrum niet terug, laat staan de straat waar ze een garage indoken, cirkelend hoger en hoger tot voor een deur die door een buigend zwart pak werd geopend. In de lift klonk mompelende muziek. Heel even schokschouderde hij: de touwen? Maar toen zag hij dat de man naast hem zijn tas droeg.
zonder dat er een woord werd gewisseld werd hij naar een donkere ruimte gebracht. Hij moest denken aan diapresentaties. Toen zijn ogen wat begonnen te wennen, zag hij het silhouet van een oude dame en haar hand die hem de plaats tegenover hem aan tafel wees.
‘Ik geef u nog een kans,’ hij herkende de stem waarmee hij had getelefoneerd. ‘De kaarten zijn geschud.’
‘Mevrouw Osterlind,’ zei hij, ‘ik heb ze meegebracht.’
‘Eerst een spelletje, niet zo gehaast Erland en noem me Elin alsjeblieft. Pak je kaarten op ondeugende jongen.’
Hij deed wat hem werd gezegd. Met zijn neus bijna op de speelkaarten kon hij ze onderscheiden maar ze ontglipten hem steeds als hij zijn ogen even ophief. Ook op tafel lagen kaarten en hij wist om welk spel het ging. Hij speelde en verwachtte te verliezen, daarna zou hij de situatie in eigen hand nemen, eisen dat ze hem betaalde, afspraken met haar maken en zo spoedig mogelijk vertrekken. Maar aan de andere kant amuseerde hij zich wel, het was zo geheel anders dan zijn vroegere taken, het was haast niet voor te stellen dat hij werkte. Tot nu toe was het een heel plezierige spannende dag die hij zelfs in zijn vrije tijd niet zo prettig zou weten in te vullen. De vrouw verspreidde een zacht aangenaam parfum, het was behaaglijk warm in de kamer en ze had hem een glas voortreffelijke wijn ingeschonken. Met een krachtige, een beetje triomfantelijke beweging wierp hij de laatste kaart op tafel. Hij had gewonnen.
‘Zozozo,’ zei ze, ‘dan mag jij het bepalen hè.’
‘Ik wil graag onze relatie versterken,’ hij nipte aan het glas.
‘Prachtig,’ zei ze, ‘zal ik dan maar de actieve partij zijn? Je hebt immers niet zoveel ervaring.’
‘Als je dat wilt.’
‘Niets liever,’ zei ze. Ze schuivelde door de kamer. De rolgordijnen gingen soepel omhoog. Hij zag opeens dat ze helemaal geen oudere dame was. Hij was misleid door een breedgerande zonnehoed die op haar achterhoofd rustte. Haar heldere lichtblauwe ogen knipperden tegen de stad die traag maar constant door de sneeuw werd uitgewist. Van onder de hoed kwam een lange blonde staart die langs haar borsten zwiepte bij iedere beweging die ze maakte. Ze was op een stoel geklommen en maakte het eerste touw vast aan een haak waaraan normaal een van de kleine kroonluchters hing die hij midden op een tapijt zag liggen. Hij keek stomverbaasd naar haar gladde dijen, de knopen die ze legde, haar tong die door het inspannende werk even naar buiten kwam. Toen het tweede touw ook hing, liep hij hoofdschuddend op haar af en wees naar de stroppen die nu in het midden van de kamer waren te zien.
‘Als je echt niet kunt betalen...,’ zei hij met schorre stem, ‘maar wat heb je in het verleden dan niet allemaal besteld?’
‘Veel,’ zei ze, ‘maar als je braaf bent, komt alles vast wel goed.’
Ze pakte zijn rechterarm en deed hem in een van de stroppen. Voordat Erland wist wat er gebeurde, hing hij aan zijn polsen. Zijn tenen bereikten ternauwernood de vloer. Maar hij vond het niet nodig te protesteren. Het was of hij al eens over deze gebeurtenissen had gelezen, of hij een menukaart voor die dag in handen had gehad en dat het allemaal logisch bij elkaar hoorde: de toespraak tot zijn ondergeschikten, het vinden van de oude orders van Soderberg, de komst van de sneeuw en nu dit spel. Hij liet Elin ook begaan toen ze zijn broek omlaag trok. Ze haalde een rijzweepje te voorschijn en hij vroeg zich af of er tekens op zijn billen achterbleven. Ze deed nog meer met hem, waarvan hij met mate genoot omdat hij aan Edith moest denken en aan de vraag of hij haar iets zou vertellen, een vraag die hij ontkennend beantwoordde, want het was tenslotte werk. En dat dat zo was, bewees Elin toen ze een cheque uitschreef en hij met dezelfde auto door de witte winteravond werd teruggereden over het zachte zuigende asfalt.
Langzaam kreeg de stad weer de vorm die ze al dertig jaar in zijn geest had gehad. Maar hij wist ook dat hij niet meer in een stad maar in steden woonde en evengoed niet in een bedrijf maar in verschillende bedrijven werkte en hij wist dat het goed was zolang hij zou blijven springen van het ene niveau naar het andere als bij drijvende ijsschotsen.
Het was inmiddels na zevenen. In het kantoor was het uitgestorven. Zijn kamer was tropisch warm. Hij draaide aan de knoppen en zocht in de la naar de eerste afgehandelde order.
‘Voldaan,’ glimlachte hij en liet het papier in honderd snippers vallen.

Over Arnout Kors

(Breda, 1961) Werkte in de bibliotheek van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Persmuseum.
Publiceerde in o.a. Hollands Maandblad, Cosmopolitan, De Opkamer en SF Terra. Een kort verhaal verscheen in de door Prometheus uitgegeven bundel Brandend zand (1998).