Waarom zou ik je duinwoestijn doorlopen
als het niet mijn strekdammen zijn
die geestgronden wijzen?
Laat me de plaatsbepaling
van de verten maken,
kerktorens met mijn vinger
in de lucht voor je uittekenen;
de hoek aanwijzen
waarin de haan draait.
Ik ben verder gekomen dan ik wilde-
onontkoombaar de straten buigen me tegemoet
waar keien zijn neergeslagen
en schuim naar lippen stijgt.
Aan lager wal van deze stad
val ik af.
Hier zal ik me openbaren
onder de wuivende daken van
de marketentsters,
de platte dood vinden
die havens dichtslibt en alles uit je verdampt
je goten je visgrond-
Ik smeek het goud uit verijsd water:
verbeten
aangelijnd
ontkieuwd.
© 2000
Bies van Ede / De Gekooide Roos