De ik-verteller is Ben(jamin) Kloof. Tijdens de introductieweek van de
studie Communicatiewetenschappen ontmoet hij Stef Zwikken.
Ik stond met een plastic bekertje zwarte drab op het koffiepunt van de
tiende verdieping te twijfelen of ik het kon maken de volle, dampende
kop in de vuilnisbak te laten verdwijnen. En zo ja, hoe ik dat zo
onopvallend mogelijk en zonder te spatten kon doen. Was de vloeistof zo
heet dat de zwart-grijze vuilniszak zou smelten? De vuilnisbak was
misschien net genoeg gevuld met allerhande vochtabsorberende papieren en
servetten.
‘Mijn gouden stelregel is: als je twijfelt, moet
je het niet doen. Dan krijg je geheid later spijt. Je instinct is de
beste graadmeter.’
Ik keek de jongen die naast me stond achterdochtig
aan. Zijn groenig-blauwe ogen glinsterden spottend achter de
brillenglazen. Hij was één, hooguit twee centimeter langer dan ik. Hij
leunde zó dicht bij me tegen de barrand dat ik me er ongemakkelijk bij
voelde. Zei dat iets over mij of over hem? Misdadigers schenen twee keer
zo veel territorium nodig te hebben, anders werden ze agressief.
‘Of zoek je iets te eten, maar heb je niet genoeg
geld bij je? In dat geval zou ik zeggen: “Leave the gun and take the
cannoli.”’
Jezus, hij deed een oneliner uit The
Godfather. Mijn ademhaling ging sneller van de opwinding. Dit was een
test waarvoor ik moest slagen. De eerste keer dat ik die film zag was op
een schoolfilmmiddag, een jaar of drie nadat Coppola’s meesterwerk in
roulatie was gebracht. Toen was het al lang en breed een klassieker,
overladen met Oscars. Ik was veertien en helemaal ondersteboven van de
thrillerscène met movie producer Woltz die het verdomde om Johnny
Fontane (zeg maar: Frank Sinatra) een filmrol te geven omdat Johnny zijn
favoriete starlet (‘She was the greatest piece of ass I’ve ever had,
and I’ve had ‘em all over the world.’) had afgepikt
en verpest voor
de filmmaatschappij. Consiglieri Tom Hagen werd door Don Corleone
naar Hollywood gestuurd om de stijfkop ervan te overtuigen dat hij niet
in de positie verkeerde om de belangen van het peetkind van The
Godfather te dwarsbomen.
Woltz riep eerst nog heel dapper tegen Hagen
(‘you smooth talking son-of-a-bitch’) dat Johnny die rol echt
honderd procent zeker weten niet zou krijgen, hoeveel ’dago guinea
wop greaseball
goombahs’ er ook
uit het ‘woodwork’
tevoorschijn zouden kruipen. Maar de volgende morgen piepte de
producer anders, toen hij wakker werd met de afgehakte kop van
zijn favoriete hengst naast zich, overgoten met een paar emmers bloed.
Drijfnat werd ik die zomer ‘s nachts wakker en
durfde het laken en de deken niet terug te slaan, ervan overtuigd dat
ook ík te grazen was genomen door de maffia in verband met mijn
weigering om bruine en witte bonen te eten en mijn geruk boven een op de
boekenmarkt gescoorde Playboy uit 1969. Sinatra’s My way nam ik
verder niet meer serieus en zijn alom bejubelde rol in From here to
eternity vond ik
een lachertje. Zo kon ik ook omhoog komen. Succes
telde alleen als je het eigenhandig voor elkaar had gekregen. Dat was
míjn erecode.
Ik boog mijn hoofd zo’n tien centimeter naar hem
toe. Je moest je grenzen durven verleggen. Ik probeerde ontspannen te
kijken, maar mijn hart bonkte in mijn borst met het geluid van een
heimachine op een betonnen paal. Kleine haartjes kwamen uit zijn oren,
links een paar langere dan rechts. Zou dat betekenen dat hij op zijn
rechteroor sliep?
‘Een ding is zeker, de koffie is hier niet te
zuipen. We zouden de VU een dienst bewijzen als we de verantwoordelijke
persoon overhoop schieten. Maar hoe krijg je een wapen op deze etage met
al die bewakingsdienst in de toegangshal?’
Een retorische vraag. Ik zag aan zijn
samengeknepen lippen dat hij wist dat ik bedenktijd creëerde. Met een
schaartje zou ik die haartjes in een handomdraai geëlimineerd hebben.
Het stond zo slordig, haast eng, die nodeloze wildgroei. Het getuigde
van minachting voor het eigen lichaam. Een van de weinige momenten die
ik me van mijn vader kon herinneren was zijn gepiel met een pincet en
een spiegeltje om neus en oren haarvrij te maken. Met tranen die van de
pijn over zijn wangen liepen, zei hij op verbeten toon: ‘Je lichaam is
een tempel, jongen, die je met liefde moet onderhouden.’ De zuinigheid
op zijn lijf en leden had hem niet geholpen erg oud te worden. Ik vond
eenenveertig tenminste erg jong. Ik was jonger dan jong, dertien, toen
ik te horen kreeg dat pa na twee weken in het ziekenhuis niet meer zou
thuiskomen en dat ik mee moest om afscheid te nemen. Wat niet eens goed
lukte omdat hij in een soort coma lag.
Zou hij het me kwalijk hebben genomen dat ik het
daarom zo kort hield? Dat ik me geen raad wist met de situatie en zo
stom was om mijn moeder na te papegaaien en te kwezelen dat dit niet het
einde was en dat we elkaar zouden terugzien? Ik heb niet snel spijt,
maar daar had ik verschrikkelijke spijt van. Alles had ik er voor over
om dat moment over te mogen doen.
‘Stijlloos vind ik het dat je aan darmkanker aan
het bezwijken bent, “because a man that doesn’t spend time with his
family, can never be a real man” en klote dat ik
het allemaal zelf
zal moeten uitzoeken. Begrijp me goed, dat zal lukken, ik zal me prima
kunnen redden, aan zelfvertrouwen geen gebrek. En tuurlijk zal ma er ook
nog zijn, maar dat is toch anders dan een krachtige vader, een
godfather. Pas vijf jaar later zal ik me realiseren hoeveel ik nu van je
hield. Ik zal heus wel zonder je kunnen en ik zal niet élke avond
huilend in slaap vallen, maar ik verzeker je dat ik je verdomme zal
missen en dat ik dat aan niemand zal bekennen. Liever zal ik dood
neervallen dan tekenen van zwakte tonen.
Rancune voel ik omdat me iets wezenlijks onthouden
gaat worden zonder dat ik kan benoemen wat. Liefde? Vast niet, ik weet
dat ma me gaat bedelven, op het verstikkende af, onder liefde en
genegenheid. Wat dan? Weet ik veel, pa, maar het gaat me voortdrijven,
me opjagen. Of je hebt me juist iets gegéven waar ik niet om heb
gevraagd: de angst om jong te sterven. En nu niet de wijze pa uithangen
en zeggen: “Son, you talk about vengeance. Is vengeance going to
bring your father back to you?” Nee, natuurlijk niet, maar
daar gaat
het ook helemaal niet om. De dood van je vader willen wreken is een
adrenaline vrijmakende stuwkracht. Die drijfveer koester ik, daar komt
mijn bewijsdrift uit voort. Het is mijn sterkste karaktereigenschap én
mijn achilleshiel.
‘Beloof me in ieder geval dat je niet voorgoed
weggaat, niet helemáál weg. Ik smeek je een oogje in het zeil te blijven
houden, want ik zal de neiging hebben om te ver te gaan. In alles.
Beloof me dat, pa, want “Benny Kloof never asks a second favor once
he’s refused the first, understood?”’
‘Simpel. Je moet een professional ‘s nachts
laten inbreken om een pistool in het toilet om de hoek te verbergen,
bijvoorbeeld in een van de stortbakken. Maar dat moet dan wel door een
zorgvuldig iemand gebeuren en dan bedoel ik ook echt door een hele
goeie, “because I don’t want to come out of the bathroom with just my
dick in my hands.”
Hij stak zijn hand uit. ‘Stef Zwikken. Aardige
variant, hoewel enigszins geforceerd.’
Ik vond ’m in alle bescheidenheid qua improvisatie
tegen het geniale aanleunen, maar Stef wuifde mijn verontwaardigd
gesputter resoluut weg. Hij keek op het naambordje dat
communicatiewetenschappen ons voor de herkenbaarheid had opgespeld.
‘It’s not personal, Benny, it’s strictly business.’
© 2000
Jan Luitzen / De Gekooide Roos