Marc Boelens Mijn Beste (2)
Mijn beste,
Ik ben drieënveertig jaar oud, maar door de alcohol zo goed geconserveerd, dat sommigen zich jaloers afvragen of ik nooit eens ouder word. Zodra ik stop met drinken wellicht: zonder de bescherming van de alcohol treedt het verval snel in. Maar misschien is dat wel goed. Denk maar aan Oscar Wilde’s Dorian Gray: toen die eindelijk berouw had, viel hij dood en monsterachtig ter aarde, maar zijn Ziel had hij tenminste gered! Toch, als ik heel goed in de spiegel kijk, zie ik dat het vernis begint te slijten en gaten vertoont. Het leven is eenzaam en tijdelijk, maar de dood is eeuwig en daarin komen we allemaal bij elkaar. Soms wilde ik wel eens dat er een god was. Maar ja, je kan zoveel willen. Ik ben nog redelijk gezond, dus ik mag niet klagen. Er bestaat zelfs met de dag méér van mij; bijna honderd kilo weeg ik inmiddels. Om mijn vollemaansgezicht te camoufleren laat ik een baardje staan, maar wat helpt het: het eerste dat spiegelende etalageruiten mij tonen is mijn buik...
Laatst besloot ik dat het zo niet langer kon.
“Ik heb een pakje voor u,” zei de postbode door de intercom. Toen ik alle trappen was afgedaald, zag ik dat het ‘pakje’ bijna even groot was als hijzelf. “Het is zwaar!” zei hij nog, maar ik had mijn portemonnee boven laten liggen, dus een beloning zat er niet in.
Eenmaal boven met het pakket, begon ik onmiddellijk met uitpakken, geholpen door de beide katten, want die zijn erg goed in dat werk. Ze klauwen en schuddebijten zo woest in het papier dat de vlokken door de kamer wuiven, zodat ik me in zo’n met water gevuld glazen landschapje waan waarin je sneeuwvlokken kunt losschudden.
Het is mijn roeiapparaat! Al zo lang heb ik vergeefse pogingen gedaan om voor zo’n ding te sparen, maar keer op keer besteedde ik het geld dan toch weer aan een sjieke fles wijn of een etentje. Nu heb ik ’m dan!
Dat wil zeggen: als ik ’m eerst even assembleer, want elk onderdeeltje ligt los in de doos. De handleiding is in het Duits. Met behulp van Bolzen, Hutmuttern en Unterlegscheiben bevestig ik de Muffe aan het Querrohr en dat weer aan de Grundschiene, vervolgens breng ik de Dämpfer aan en de Gummifüße, enzovoort. Tot ie eindelijk in volle glorie voor mij staat: mijn eigen Rudergerätes! Wat zal ik mooi worden!
Als je eens op bezoek komt en de deur wordt opengedaan door een Hercules, schrik dan niet: Ich bin’s nur.
Alleen doet nu alles zeer. Bestaat er geen genade? Mijn gestalte is gekromd, alle spieren striemen en vlammen en bij iedere stap kraken al mijn botten, zodat de mensen verschrikt achteruit deinzen als ik aan kom lopen. De gevolgen van het trainen met een roeiapparaat worden zwaar onderschat. Toch ben ik inmiddels al bijna twee ons afgevallen. Matigheid, dat is heel belangrijk in het leven. Door die gedachte heb ik mij altijd laten leiden en het is mij dan ook goed gegaan. Nooit klachten. Alleen last van tocht op het hoofd af en toe.
Ik heb me de laatste jaren suf gelezen over geloof en engelen en goden en de ziel en de oerknal en tijd en ruimte, en soms denk ik wel eens dat ik voor een agnosticus nogal obsessief ben, al dat geoohaa over God enzo, d’r zit iets scheef bij mij. En nu heb ik vannacht alweer zo vreemd gedroomd.
Al dagenlang zwierven we door de ruimte, de andere mens en ik, zonder eten of drinken. Tot wij op een groot, geel, rechthoekig ding stuitten, als een enorme cake met een dun velletje eromheen. Was het eetbaar? De andere mens brak door het velletje heen en at. “Waar smaakt het naar?” vroeg ik. “Het smaakt naar, naar... het smaakt naar níets wat ik ooit eerder proefde. Maar het is heerlijk, het is eten en drinken!” We aten. Dagenlang voedden wij ons met het gele ding, tot we het schoon opgegeten hadden, op dat moment werden we opgepikt door een ruimteschip. We bedankten onze redders, maar die waren te bescheiden om van dank te willen weten. Op dat moment verscheen in de ruimte eenzelfde gele vorm als waarmee de andere mens en ik onszelf gevoed hadden, alleen deze was veel groter, deze was imméns! "Wat is dat?" vroeg ik onze redders. "Dat is de machtigste vorm van het heelal. Het is vreedzaam, maar als het zou willen, zou het ons met een simpele gedachte kunnen verpulveren." Toen klonk bulderend de stem van het gele ding: “WAT HEBBEN JULLIE MET MIJN ZOON GEDAAN?!”
Zou ik God ontmoet hebben?
Enfin. Buiten ruikt het groen - het gras is juist gemaaid - en merels en zanglijsters zingen hoog in de bladeren van de bomen. De trottoirs zijn roze van neergewaaid bloesemblad en in de grasperken staan gele en witte bloempjes. Het ruikt heerlijk overal, vooral als het geregend heeft, zoals nu. De hemel is schoongewassen, alleen een paar vegen hoge sluierbewolking zijn overgebleven. De struiken achter de flat bloeien als roomwitte fonteinen en die uitbundigheid is overgenomen door de vogels. Vanuit de bomen schreeuwen de jonkies naar hun ouders om meer, meer, méér! Het leven is heel hebberig.
Een trage hommel zoekt zoemend naar een plekje om een nest te maken en in het struikgewas zingt een nachtegaal; het is al bijna zomer. Als je nagaat wat haar wordt aangedaan, behandelt de natuur ons zeer genereus.
Ik wens je alle goeds.
Je Marc

Over Marc Boelens

Marc Boelens (1956) studeerde Nederlands: literatuur, kunst & cultuur aan de Hogeschool Holland in Diemen, vertaalde Lilian Peake's zinderende roman A sense of belonging naar het Nederlands, is redacteur bij enkele internettijdschriften (waaronder vanaf het begin bij De Gekooide Roos) en schrijft poëzie en korte verhalen. In zijn vrije tijd draagt hij zonnebrillen.
Marc Boelens schreef ook op Schrijf.Net