Mijn beste,
De benedenbuurvrouw was oud, maar evengoed was haar dood onverwacht. Het was haar dochter die haar vond: ze zat
verkrampt in bed, rechtop, met haar ogen wijdopen, alsof ze verbaasd was. Dat zal ook wel, want aan niets was te
merken geweest dat het haar tijd was. Maar iedereen draagt de dood bij zich en vroeg of laat ben je aan de beurt, dat
is een troost. Geen enkel gevoel voor humor, dat mens, voortdurend kwaadspreken van iedereen, en al wat zíj deed was
welgedaan. En altijd die verdomde televisie te hard aan. ‘Ik ben doof’, zei ze dan. Maar als ’s
nachts ons bed eens kraakte, kwam ze de volgende dag klagen. Ik heb ’r nooit gemogen, dat kreng.
Het verkeer in de straat reed gewoon door, alsof er niet gestorven was, en dat was maar goed ook.
Het kan niet lang duren of haar meubels worden weggehaald, meubels die het is aan te zien dat jarenlange
haat jegens de wereld zelfs aan levenloze stof niet ongemerkt voorbij gaat.
Toch heeft haar dood me wel aan het denken gezet: het kan zomaar met je gebeurd zijn, van het
ene moment op het andere. En ik doe het beslist niet goed: ik beweeg te weinig en ik eet te veel; en afvallen is een
kunst die ik niet versta. Op de school waar ik werk sta ik bij de leerlingen bekend als Meneer Kabouter, vanwege die
ronde kop met rode konen en het baardje dat allang geen kans meer ziet een en ander te camoufleren.
Eigenlijk is die bijnaam nog heel fatsoenlijk. Sommige leerlingen gaan veel verder.
‘Meneer, doet u het nog wel eens?’ Zo is het begonnen. ‘Alleen op vrijdag’,
antwoordde ik om er vanaf te zijn. Stom natuurlijk, je geeft die kinderen een vinger en ze nemen de hele hand.
De puberteit is een rommelige verhuizing van kindertijd naar volwassenschap. Seks speelt een grote rol.
Vanaf dat moment ging er geen vrijdag meer voorbij of ik werd eraan herinnerd dat ik vanavond
weer ‘zou mogen’. Aanvankelijk kon ik er om lachen, maar allengs kwamen er steeds minder onschuldige
vragen: ‘Meneer, waarom doet u het niet vaker? Meneer, wat is uw favoriete standje?’ Enzovoort.
Ik kreeg steeds meer het gevoel dat ik een kuil voor mezelf had gegraven en om daar niet in te
vallen, werd ik met de dag voorzichtiger met het geven van antwoorden. Terecht, zo bleek al snel. Toen ik laatst eens
een meisje liet nablijven, zei ze: ‘Ik moet toch niet alléén met u in een lokaal?!’ ‘Nee, meisje,’
antwoordde ik, ‘zo dom ben ik niet.’ ‘Als u me niet laat gaan, ga ik naar de directeur en vertel
hem van uw vieze praatjes, en dan verzin ik er nog wel wat bij ook!’ probeerde ze me te chanteren. ‘Ga je
gang maar,’ zei ik, ‘en doe hem de groeten’. Daar bleef het bij, maar het zat me toch niet lekker.
Enfin, ik dwaal af. De puberteit gaat vanzelf voorbij, we worden allemaal ouder. Overmorgen
gaat de buurvrouw onder de grond. Ik ga zeker kijken.
Het ga je goed,
Je Marc
© 2001
Marc Boelens / De Gekooide Roos