Kan meneer Kortom eigenlijk uit de voeten met een muziekinstrument? Maar
nee — instrument, dat zou toch werkelijk te veel gezegd zijn. Laten we
zeggen dat hij sommige van de bescheiden mogelijkheden die, muzikaal
gesproken, direct gegeven zijn met de menselijke anatomie goed weet te
benutten. Meer in het bijzonder: meneer Kortom kan, als hij dat wil,
fluiten. Gewoon met zijn mond.
Met zijn mond? Nou ja, met zijn mond, zijn lippen, z’n tanden, z’n
tong, z’n neus... Wie zal zeggen wat daar verder nog bij komt kijken,
dat fluiten? Uiteindelijk het hele lichaam, natuurlijk.
In elk geval heeft het woordenboek, met zijn gebruikelijke afgemetenheid, maar
een heel kleine plaats over voor de hier bedoelde activiteit van de heer
Kortom. Want wat heet iemand die fluit te doen? ‘Door de
vooruitgestulpte geronde lippen een luchtstroom uitblazen en daardoor een
scherpe, soms welluidende klank voortbrengen.’
‘Soms welluidend’: schuilt daarin niet een klein begin van
erkenning? Misschien mogen wij de heer Kortom hier — voor alle duidelijkheid,
maar vooral ook ter onderscheiding van degenen die weliswaar dezelfde
bewegingen maken, doch slechts onwelluidende klanken voortbrengen — dus wel
een mondfluitist noemen.
Maar nog altijd: mondfluitist in hoogst bescheiden mate. Zijn mondfluiten zou
niet makkelijk zelfs maar een klein gespreksonderwerp kunnen worden. Daarvoor
is zijn fluitkunst zowel te fragmentarisch als te fragiel. Meneer Kortom is
een verlegen fluiter. Hij fluit wanneer het lot hem boven op een golf heeft
doen belanden. Als hij een klein eindje mee mag glijden in een beweging die
vanzelf al haar eigen elegantie bezat.
Met zijn fluiten zit het namelijk zo.
In zekere zin komt het tot stand zonder enige opzet. Nooit is meneer Kortom
van tevoren van plan om dit of dat te gaan fluiten. Hij is niet uit op
fluiten. Dat zou hij ook helemaal niet kunnen. Want zijn fluiten is alleen
maar een bijproduct van zijn eigen bewondering. Hij doet het fluiten op, om zo
te zeggen, door te luisteren. Terwijl hij luistert, en opnieuw luistert, en
nog een keer luistert naar de stem van een zingende medemens.
Meestal is die medemens een vrouw. Het kan ook een jongenssopraan zijn, of een
countertenor. Er is muziek, iedereen weet dat, die volkomen weerloos maakt.
Muziek die wie ernaar luistert als het ware tijdelijk opheft en misschien wel
van de aardbodem doet verdwijnen voor zolang als zij duurt. Maar juist die
schijnbare totale afwezigheid van degene die luistert is het die ervoor zorgt
dat de muziek binnen kan dringen — en blijven. Ook en juist nadat zij compleet
verklonken is.
De rest is puur toeval. Of en hoe een flard van een lied of een aria — helaas
zelden meer dan een flard! — zich nog eens een weg naar buiten zal weten te
banen uit de enorme maar ook nogal onbestemde opslagruimte in het hoofd van de
muzikaal niet bijster ontwikkelde meneer Kortom, het zal altijd een open vraag
blijven. Of laten we zeggen een verrassing.
Want op de een of andere manier staat een in de loop van jaren opgebouwd
allegaartje van stukjes van melodieën en van geheel zelfstandig geworden
betekenisvolle flarden, afkomstig uit god mag weten welke opera’s en
cantates, toch wel zo’n beetje ter beschikking van meneer Kortom. En zo
kan het dus gebeuren dat hij, bij voorbeeld te voet onderweg naar het
postkantoor, plotseling een volmaakt fluiten ten beste geeft — dat hij een
lied fluit dat al tien jaar in hem zweeg. Of voor het eerst, misschien nog
aarzelend, een lied dat hij nog nooit gefloten heeft. Onaantastbaar nadert
Kortom het postkantoor, Apollo gelijk, brief in de hand.
© 2000
Nicolaas Matsier / De Gekooide Roos
Over Nicolaas Matsier
Nicolaas Matsier (geboren 1945 te Krommenie) studeerde klassieke talen en filosofie. Met de
verhalenbundels Oud-Zuid (1976) en Onbepaald vertraagd (1979) en de novelle De
eeuwige stad (1982) vestigde hij zijn reputatie.
Voor kinderen schreef hij A is een aardappel (1985) en Ida stak een
zebra over (1986); voor het laatste boek ontving hij een Zilveren Griffel. In 1985 publiceerde
hij de bundel columns Een gebreid echtpaartje.
Nicolaas Matsier vertaalde onder meer werk van A.J. Ayer, Stephan Themerson en
Xenophon. Voor zijn vertaling van Alice in Wonderland & Achter de Spiegel werd
hij genomineerd voor de Europese Literatuurprijs (de Aristeion-prijs).
Nicolaas Matsier was redacteur van het tijdschrift
Raster en schrijft
regelmatig voor de
Volkskrant, NRC Handelsblad en
Vrij Nederland.
In 1994 publiceerde hij de autobiografische roman Gesloten huis, een
ontroerend, geestig en tot nadenken stemmend boek over ouderschap en kindzijn, waanzin en rouw.
Gesloten huis werd bekroond met de Mekkaprijs van de literaire kritiek en met de F.
Bordewijkprijs. De roman werd vier maal genomineerd: voor De Gouden Uil, de AKO-literatuurprijs,
de Libris Literatuurprijs en de Europese literatuurprijs (de Aristeion-prijs).
In 1996 verscheen de verhalenbundel Dicht bij huis, zoals de titel al
suggereert een vervolg op Gesloten huis.