Meneer Kortom heeft zich er thuis nog van vergewist of er wind is. En zo ja
hoe die staat. Vanuit de keuken heeft hij een blik geworpen op de
buitenthermometer. Even later bereikt hij het park al. Hij is gekleed
overeenkomstig zijn bevindingen en het jaargetijde. Korte broek of lange,
T-shirt of winddichte trui. Terwijl hij een rekoefening doet kijkt hij nu
en dan over zijn schouder, naar de klok met de Romeinse cijfers op de
vroegere stadspoort.
Hij kent zijn route. Die hij liever niet varieert. Om de betrekkelijk
primitieve meetkunde van zijn prestatie niet te verstoren. Maar naar hij
vermoedt vooral ook omdat het joggen een rite dient te zijn. Zo veel kan die
meetkunde hem nou ook weer niet schelen.
Aan deze klok op de stadspoort heeft hij dus genoeg. Zoals hij nu zijn minuut
van vertrek bepaalt, zo zal hij straks zijn minuut van aankomst vaststellen.
Het is tussen deze twee tijdstippen in dat meneer Kortom de looppas beoefent.
Maar — wat is dat eigenlijk voor iets, die door meneer Kortom beoefende
looppas? Welnu, het verschil met de wandelpas bestaat hierin dat de wandelaar
de grond nooit met meer dan een been tegelijk verlaat. Terwijl de beoefenaar
van de looppas een groot deel van zijn traject zwevend aflegt. Hij gebruikt
zijn ene voet voor het maken van een sprong en zijn andere voet voor het
uitvoeren van de kortstondige landing. Waarna de voeten van rol wisselen.
Tenminste, iets dergelijks stelt meneer Kortom zich voor. En hij mag zo nu en
dan graag denken dat zich — tussen die twee door hem vast te stellen
tijdstippen: dat van zijn vertrek en dat van zijn aankomst — in feite net
zoiets afspeelt als tussen de linker voet en de rechter. Maar dan wel in het
heel groot. Dat hij dus in wezen een enkele zweefvlucht vlak boven het park
maakt. Want vertrek, dat is simpelweg afzetten met de ene voet, nietwaar. En
aankomst is landen op de andere.
Maar meneer Kortom weet natuurlijk heel goed dat zijn magistrale
droomzweefvlucht tussen het aanvankelijke vertrek en de ultieme aankomst een
ongeteld aantal voeten in de aarde heeft. En het belang van al die voeten in
de aarde, hij zou het geen seconde in twijfel willen trekken! Integendeel,
zijn volle aandacht gaat tijdens de looppas naar zijn voeten uit. En naar
alles wat zijn voeten zou kunnen gerieven of hinderen.
Terwijl Kortom de looppas beoefent, zijn het in feite zijn voeten die voor hem
denken. Vaak staat hij versteld van hun prompte reactie. Tegen een vals plat —
niet eens opgemerkt door zijn ogen — hebben zijn voeten zojuist hun
maatregelen al genomen. Of schrijft hij zijn voeten nu wat al te veel toe? En
is het eigenlijk ook aan zijn ademhaling en aan zijn hartslag te danken
geweest, dat zijn voeten zo adequaat en zo tijdig ingegrepen hebben?
Natuurlijk. Moet zijn bewondering voor de inzichten van het lichaam zich dan
niet uitstrekken tot, ook, het hoogst gelegen onderdeel: het hoofd? Want daar,
vanuit zijn tijdelijk fantastisch goed doorbloede hoofd, is het toch zeker dat
de verbindingen tussen alle onderdelen zo feilloos onderhouden worden?
Bij dat al heeft meneer Kortom er wel degelijk weet van dat zijn hoofd tijdens
de tweede helft van het traject behoorlijk rood aan kan lopen. Dat voelt hij.
En dat ziet hij ook, direct nadat hij, thuisgekomen, een blik in de spiegel
heeft geworpen. Elke beoefenaar van de looppas, ook de heer Kortom, beseft dat
de staat van genade niet afgedwongen kan worden. Maar het staat vast dat deze
staat de meer geoefende loper navenant vaker ten deel zal vallen.
Daar gaat meneer Kortom. Nog zonder te weten wat hem vandaag precies ten deel
zal vallen. Pijntje hier of pijntje daar of pijntje nergens. Ritme meteen al
in orde of ritme zwaar bevochten. Van god gegeven galop op het lange rechte
stuk over de dijk. Geur van najaar in de neusgaten. Gezwoeg van begin tot
eind. De eerste hommel gezien en gehoord. Gestage motregen. Harde westenwind.
Al wat vrieskou in de lucht. Vroeg of laat, maar hij wordt hersteld tot een
enkel ongedeeld lichaam. Een lichaam dat de weg weet in het park.
© 2000
Nicolaas Matsier / De Gekooide Roos
Over Nicolaas Matsier
Nicolaas Matsier (geboren 1945 te Krommenie) studeerde klassieke talen en filosofie. Met de
verhalenbundels Oud-Zuid (1976) en Onbepaald vertraagd (1979) en de novelle De
eeuwige stad (1982) vestigde hij zijn reputatie.
Voor kinderen schreef hij A is een aardappel (1985) en Ida stak een
zebra over (1986); voor het laatste boek ontving hij een Zilveren Griffel. In 1985 publiceerde
hij de bundel columns Een gebreid echtpaartje.
Nicolaas Matsier vertaalde onder meer werk van A.J. Ayer, Stephan Themerson en
Xenophon. Voor zijn vertaling van Alice in Wonderland & Achter de Spiegel werd
hij genomineerd voor de Europese Literatuurprijs (de Aristeion-prijs).
Nicolaas Matsier was redacteur van het tijdschrift
Raster en schrijft
regelmatig voor de
Volkskrant, NRC Handelsblad en
Vrij Nederland.
In 1994 publiceerde hij de autobiografische roman Gesloten huis, een
ontroerend, geestig en tot nadenken stemmend boek over ouderschap en kindzijn, waanzin en rouw.
Gesloten huis werd bekroond met de Mekkaprijs van de literaire kritiek en met de F.
Bordewijkprijs. De roman werd vier maal genomineerd: voor De Gouden Uil, de AKO-literatuurprijs,
de Libris Literatuurprijs en de Europese literatuurprijs (de Aristeion-prijs).
In 1996 verscheen de verhalenbundel Dicht bij huis, zoals de titel al
suggereert een vervolg op Gesloten huis.